Genadeloze zelfanalyse van Frida Vogels
Titel:
”Dagboek 1954-1957”
Auteur: Frida Vogels
Uitgeverij: Van Oorschot, Amsterdam, 2005
ISBN 90 282 4201 5
Pagina’s: 383
Prijs: € 25,-. Frida Vogels is wel de minst zichtbare schrijfster van ons land genoemd. Maar hoe weinig zichtbaar aan de buitenkant, er is nauwelijks een schrijver in ons taalgebied die zo diep in haar innerlijk laat kijken. Onlangs verscheen het eerste deel van een nieuw te verschijnen dagboekenreeks. Ze heeft bij haar uitgever 7000 bladzijden typoscript ingeleverd over de periode 1954-1991, die de komende jaren in ongeveer twintig delen zullen verschijnen.
Frida Vogels schreef in de jaren 1992-1994 twee boeken in drie delen, ”De harde kern” geheten. Ze kreeg er in 1994 de Libris Literatuur Prijs voor. Daardoor, maar ook door haar vertalingen van werken van onder andere Primo Levi en Cesare Pavese, raakte ze bekend. Ze woont en werkt al sinds jaar en dag in Bologna (Italië) en vertoont zich nooit binnen het literaire circuit. Ze kwam in 1994 de gewonnen prijs niet ophalen. En de uitgever laat bij de informatie van het hier besproken boek weten dat er van haar geen foto’s beschikbaar zijn voor de pers.
De lectuur van het nu verschenen eerste deel van het dagboek is vooral interessant voor de lezers van ”De harde kern”. Voor wie zo ver nooit is gekomen kort de volgende informatie. Het eerste deel van deze drie boeken heet Kanker. Daarin wordt door Berta (= Frida) een nogal ingewikkelde poging ondernomen om aan haar echtgenoot Stefano duidelijk te maken wie ze is. Die poging mislukt omdat Stefano er niets van begrijpt. In het tweede deel ”De naakte waarheid” beschrijft Berta haar leven met Stefano. Ze weidt uit over de verhouding met haar vader en de omgang met vrienden. Ze wil eigenlijk met Stefano breken: ze heeft hem weinig of eigenlijk niets te bieden, in ieder geval geen liefde. Maar het komt er uiteindelijk niet van. In het derde deel ”Met z’n drieën” wordt in dagboekvorm vanaf haar geboortejaar 1930 tot aan 1954 -haar vertrek naar Parijs- verteld hoe haar leven verliep van kind af aan. En dan niet zomaar in sneltreinvaart, maar diepgaand en diepborend in de mijnschacht van haar gevoelens en emoties. Ze vertelt over de door haar als zeer pijnlijk ervaren scheiding van haar ouders, over haar ingewikkelde relatie met haar broer, over de omgang met haar moeder die helemaal op haar dochter steunt, over het afbreken van haar studie in Amsterdam en over haar verblijf in Parijs en vertrek naar Italië.
En daar begint dan deel 1 van haar dagboek. Met kapitale letters start ze: „Dagboek begonnen op 28 september 1954. In Parijs, waar ik alleen ben en tot niets nut.”
Sociaal onvermogen
Ik ben niks. Dat is nogal eens de teneur van haar bijna dagelijkse relaas. Wat ze daarmee bedoelt? Het heeft onder andere te maken met haar besef van sociaal onvermogen. Ze schrijft dat toe aan haar karakter. Als superintelligente jonge vrouw voelt ze zich veelal vreemd en onbegrepen onder de mensen. Contacten leggen, maar vooral instandhouden kost moeite en mislukt menig keer.
Haar vertrek uit Nederland heeft daar ook alles mee te maken. Een vorm van onrust drijft haar voort. Dit land lijkt te klein, te burgerlijk. Zelfs de wereld waarin zij opgroeit: Amsterdam net na de Tweede Wereldoorlog, in kringen waarbinnen kunst en cultuur hoog gewaardeerd worden. Nogal wat intellectuelen en kunstenaars waren in de jaren vijftig in Parijs te vinden. Het had ook iets modieus, iets bijna besmettelijks. Frida zoekt haar geluk en bestemming echter nog verder weg: in Italië.
Maar ook daar merkt ze dat ze zichzelf heeft meegenomen. Ze speelt met de gedachte een maandelijkse ”Italiaanse Kroniek” te gaan schrijven. „Ik heb geen litteraire ambitie. Ik schrijf om te weten wie ik ben. Als een vorm van leven, misschien.” Al uit de eerder genoemde delen van ”De harde kern” is duidelijk geworden hoe genadeloos ze zichzelf ontleedt. Onbarmhartig kritisch is ze over zichzelf. Zo geheimzinnig als ze als mens naar buiten leeft, zo open en eerlijk etaleert ze haar binnenste.
Wat haar daarbij beweegt is vooral haar verlangen naar vrijheid. Ze wil helemaal zichzelf zijn, van niemand afhankelijk, aan niemand verantwoording schuldig. Daarom verloopt haar relatie met Stefano ook zo onmogelijk. Dat heeft ook alles te maken met haar seksuele geaardheid en haar uitzonderlijke begaafdheid. Dat maakt haar anders dan iedereen. En schrijven is een ultieme poging daar enigszins aan te ontkomen. Lukt het haar ook? Eigenlijk niet want ze laat merken niet werkelijk gelukkig te zijn met het eindproduct.
Voskuil
Ze zoekt al schrijvend naar wie ze zelf is. Maar ze komt er niet achter. Op 31 januari 1957 merkt ze heel scherp op dat een kenmerk van egoïstisch geschrijf is dat er volop gemanipuleerd kan worden door de schrijver. Daarom is het niet bij voorbaat gezegd dat zoiets een onthullend zelfportret oplevert. Dat er dan nu toch, na vijftig jaar, een uitgave komt van al haar dagboeken, lijkt met al haar nadruk op haar incompetentie en ontevredenheid, op z’n minst gezegd vreemd.
De uitgever durft wel wat aan, moet ik zeggen. Misschien probeert hij de uitgave van haar dagboeken mee te laten liften op het succes van die andere schrijver uit zijn fonds: J. J. Voskuil. Frida Vogels hoort tot het circuit waarbinnen Voskuil zich beweegt. In Voskuils beroemd geworden roman ”Bij nader inzien” (1963), waarin hij het leven beschrijft van een groep studenten Nederlands in Amsterdam tussen 1946 en 1953, komt ook Frida Vogels voor onder de naam Henriëtte Fagel. En ook in delen van ”Het Bureau” komt Frida voor. Zelf noemt ze Voskuil ook meerdere keren in haar verschenen dagboek. Ze hebben een diepgaand contact en voeren menig gesprek over wat volgens hen de diepere waarden van het leven (horen te) zijn.
Wat heeft dit dagboek de lezer te bieden? Interessante beschouwingen over het Italië van net na de Tweede Wereldoorlog: restanten van het fascisme, invloed van het communisme, de typische karaktertrekken van de Italiaanse volksaard, treffende observaties van de Italiaanse mens, maar ook van de natuur en de cultuur in dit fascinerende land. En verder: genadeloze analyses van het menselijk tekort, van de vaak hopeloze pogingen om met dat tekort te leven en om te gaan.
De uitgever gaf in het decembernummer van het door hem uitgegeven literaire tijdschrift Tirade alvast een voorschot van de dagboekfragmenten uit 1970. De liefhebber van egodocumenten kan zijn hart ophalen. Ik ben benieuwd of de uitgave ervan ingang vindt bij het lezerspubliek.