Hbo niet geschikt voor promotiestudie
Ontwerp- en ontwikkelactiviteiten aan hogescholen dienen bij te dragen aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk. J. F. Sistermans
en dr. V. C. M. Timmerhuis stellen dit in een advies over de plaats en de functie van onderzoek aan hogescholen.Promotietrajecten moeten worden voorbehouden aan universiteiten.
Volgens het vorige week op verzoek van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen uitgebrachte advies door de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) kunnen hogescholen hun hoofddoel op grofweg twee manieren dichterbij brengen.
Allereerst kunnen zij de beroepspraktijk verder helpen door geschoold personeel af te leveren. Problemen goed kunnen analyseren, weten wat de nieuwste technieken zijn, buiten gebaande paden kunnen denken - allemaal voorbeelden van de indirecte bijdrage die hogescholen kunnen leveren aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk.
Ontwerp en ontwikkeling zijn hierbij van cruciaal belang: door ontwerp- en ontwikkelactiviteiten te verrichten, trainen studenten en docenten die vaardigheden waarmee zij de beroepspraktijk verder kunnen helpen.
Kerntaak
Daarnaast kunnen hogescholen de beroepspraktijk verder helpen door een antwoord te geven op concrete vragen die daar leven. Een prototype ontwikkelen, een nieuw HRM-systeem ontwerpen, een zoeksysteem voor patiëntengegevens optimaliseren - allemaal voorbeelden van concrete, directe bijdragen die hogescholen met ontwerp en ontwikkeling kunnen leveren aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk.
De AWT is van mening dat deze bijdragen aan de beroepspraktijk elkaar niet uitsluiten. Studenten en docenten kunnen hun vaardigheden om problemen op te lossen niet oefenen of verder ontwikkelen zonder concrete problemen aan te pakken. Evenmin kunnen docenten en studenten praktische problemen oplossen als zij de vaardigheden missen om die problemen te lijf te gaan. Goed geschoold personeel opleiden en concrete problemen oplossen zijn, met andere woorden, twee zijden van dezelfde medaille.
Beide manieren om de beroepspraktijk vooruit te helpen, hangen dus nauw samen. Maar bij de positionering en financiering van hogescholen kan de overheid ervoor kiezen het ene dan wel het andere aspect meer gewicht te geven. De AWT is van mening dat ontwerp- en ontwikkelactiviteiten van hogescholen vooral horen bij te dragen aan de opleiding van geschoold personeel. Concrete problemen oplossen is wel degelijk belangrijk, maar hoort niet op de eerste plaats te komen. Voor dit standpunt hebben wij twee redenen.
Goed geschoold personeel opleiden is de kerntaak van hogescholen. Daarom is het essentieel dat hogescholen hun studenten goed blijven opleiden. Hierbij worden ontwerp- en ontwikkelactiviteiten steeds belangrijker. De beroepspraktijk wordt steeds complexer en dit vergt nieuwe vaardigheden. Meer dan in het verleden moeten afgestudeerden in de praktijk taken verrichten die men kan aanduiden als onderzoek: situaties doorlichten, analyseren in het licht van bekende kennis, afwegingen maken over te volgen aanpak en dergelijke.
Kennisaanbod
Voor de opleidingstaak bestaan geen alternatieven, maar voor hun adviserende rol richting beroepspraktijk zijn die er wel. Nederland kent een heel scala aan instanties die bedrijven en maatschappelijke organisaties kunnen bijstaan in het oplossen van concrete problemen: ingenieursbureaus, adviesbureaus, (contract)onderzoeksinstituten et cetera. Bedrijven en maatschappelijke organisaties weten nu nog niet altijd even goed de weg te vinden naar dergelijke organisaties. Gelet op de ambities van Nederland om een kennissamenleving van allure te worden, is er op dit punt zeker ruimte voor verbetering.
Omdat hogescholen al goede contacten onderhouden met het werkveld in het kader van hun onderwijsactiviteiten, ligt het voor de hand hen mede in te schakelen voor het oplossen van concrete problemen. Maar we moeten dit wel in perspectief blijven zien. Hogescholen zijn slechts een van de mogelijke kennispartners van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zij kunnen niet klaarstaan voor álle vragen uit de praktijk, maar hoogstens een (bescheiden) aanvulling leveren op het bestaande kennisaanbod.
Geen onderzoeksklimaat
Een goede vervulling van hun onderzoekstaak vergt dat hogescholen beschikken over (veel) meer personeel met onderzoeksvaardigheden dan nu het geval is. Sinds enkele maanden woedt in Nederland een discussie over de vraag welke instellingen die onderzoekers horen op te leiden. Horen de universiteiten dat te doen of kunnen hogescholen dat zelf af? Voor beide standpunten zijn aanhangers te vinden.
De AWT is van mening dat hogescholen nog niet in staat zijn zelf gekwalificeerde onderzoekers op te leiden. Op dit moment leveren ontwerp en ontwikkeling vooral een bijdrage aan het bacheloronderwijs (eerste cyclus) en soms aan het masteronderwijs (tweede cyclus). Maar hogescholen hebben nu geen onderzoeksgroepen van zo’n omvang en kwaliteit dat zij de opleiding van onderzoekers (derde cyclus) zelf ter hand kunnen nemen.
Zij hebben geen vruchtbaar onderzoeksklimaat waarin de opleiding van onderzoekers tot haar recht kan komen. Het nagenoeg ontbreken van gepromoveerd personeel aan hogescholen onderstreept dit. Daarom vindt de AWT het de taak van universiteiten de onderzoekers op te leiden aan wie hogescholen behoefte hebben.
De auteurs zijn respectievelijk voorzitter en secretaris van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT).