Tranen
Hier heeft u een ware afbeelding van het leven van de vromen in deze wereld. Het is niets anders dan een jammerdal. Dit leven is vol moeite en arbeid, zoals Mozes leert in Psalm 90. Steeds moeten Gods kinderen in dit leven wenen, zuchten en klagen. Dan is dat met Job over de zweren, dan met Lazarus over de armoede, dan weer met Paulus over de zonden. Wenen moeten zij ook dikwijls over de aanvechtingen waarmee zij bezet zijn, over die ellende waarmee zij omsingeld zijn, over de plagen waarmee zij beladen zijn. Wenen moeten zij ook dikwijls over de hemel die soms tegen hen wil strijden. Zij moeten ook wenen vanwege andere creaturen die hen willen vernielen, vanwege de vijanden die hen willen uitroeien.Ik ga nu verschillende voorbeelden voorbij. Hoe dikwijls hebben Gods beminden in Sion, Zijn lieve kerk in Nederland en Engeland en andere plaatsen, de lucht met hun kermen en zuchten vervuld. Laat ons dan niet verschrikken, geliefden, wanneer droevige klachten en zuchten ons ter ore komen. Laat het ook niet vreemd zijn wanneer de droefheid onze mond opent om te zuchten, te schreeuwen over onze jammer en benauwdheid. Laat ons terugzien en bedenken dat Sion van de oude dag ook heeft moeten zuchten en wenen. Dat Sion een duif gelijk is die in de holen van de steenrotsen heeft moeten kirren. Dat tranen Sions spijzen zijn.
Abraham Daniël Eilshemius, pred. te Soest (”Een scherp spoor tot boetvaardigheid”, 1630)