Ze weten niets en ze luisteren niet
Drs. Henk Dijkgraaf hield dinsdag 21 mei op deze pagina een pleidooi voor meer vakinhoud in het onderwijs. Een dag later stelde ds. W. van Gorsel in de rubriek ”Kwartet” dat de postmoderne mens zo ongeveer onbereikbaar geworden is voor het Woord. En in ”Visie” kondigt ds. A. van der Veer een nieuwe EO-lijn aan, constateert dr. C. P. Polderman. Hij plaatst kanttekeningen.
Dijkgraaf stelt een reëel probleem aan de orde. Als onderwijsman ziet hij met lede ogen aan dat op dit moment in het onderwijs ”kennis” wordt ondergewaardeerd en ”vaardigheden” worden overgewaardeerd. Hij denkt, en terecht, dat dit te maken heeft met het wijdverbreide nuttigheidsdenken waarin alle aandacht is gericht op snelle resultaten. Terecht ook constateert Dijkgraaf dat er bij de nascholing van onderwijsmensen veel aandacht wordt besteed aan didactiek en steeds minder aan vakinhoud. De vraag „Waarom geven we onderwijs” wordt volgens hem teveel vanuit de leerling beantwoord, in plaats vanuit de leerstof en de cultuuroverdracht.
Docenten van het oude stempel, waartoe ik mezelf ook reken, zullen het probleem herkennen. Ieder heeft op z’n eigen manier ermee geworsteld en vroeg of laat moeten inzien dat het tij van de klassieke kennisoverdracht aan het verlopen is. De bakens zullen dus verzet moeten worden. En dat valt voor velen niet mee.
Leerlingen en studenten mogen steeds meer zelf hun studiemenu samenstellen. Onderwijskundigen zijn hen daarbij behulpzaam. De ’kok’ is aanwezig en op afroep beschikbaar om advies te geven. Eigenlijk is hij specialist-af. Hij mag blijven als hij niet teveel zeurt, maar als hij vertrekt is het ook goed. Hoe ga je met deze nieuwe situatie om?
Niet christelijk
Dijkgraaf stelt dat het klassiek christelijk-humanistische onderwijsideaal verloren is gegaan. Of dat zo is betwijfel ik, maar dat is een vraag waarop ik nu niet inga. Omdat Dijkgraaf docent is aan de lerarenopleiding van Christelijke Hogeschool ”De Driestar” was ik benieuwd naar zijn alternatief. Dat heeft me echter teleurgesteld.
De ideeën van Rousseau worden terecht afgewezen, maar die van de heidense wijsgeer Plato gebruikt hij als een opstapje naar de oplossing die hijzelf voor ogen heeft. Plato heeft gezegd dat de belangrijkste behoeften van de mens moreel-religieus en esthetisch van aard zijn. Déze behoeften moeten volgens Dijkgraaf richtinggevend zijn voor het onderwijs. Dán is volgens hem pas sprake van vorming. Vorming die opkomt uit verwondering.
Vervolgens gaat Dijkgraaf de humanistische toer op: de verwondering blijkt namelijk bij de literatuur vandaan te moeten komen, dus van de geestesproducten van gevallen mensen. Die zouden de emoties moeten verfijnen en de rede verdiepen….Verder moeten we van de Duitse filosoof Pieper leren dat ware wijsheid verkregen wordt „door het zich openstellen voor de stilte, het ongrijpbare en het mysterieuze van déze wereld.” De „uitleiding uit het door de natuurwetenschappen gedomineerde abstractiedenken” zal ongetwijfeld goed bedoeld zijn, maar de voorgestelde oplossing vind ik weinig christelijk.
Het christelijke onderwijsideaal heeft volgens mij andere en veel betere uitgangspunten. Goddelijk geïnspireerde wijsheden, zoals die onder andere in het Spreukenboek staan, zijn verre te verkiezen boven de opvattingen van seculiere filosofen.
EO
Daarmee komen we bij de oplossing van de EO. Volgens ds. Van der Veer wil de EO in de toekomst niet langer bijbelstudies en dagsluitingen inzetten om het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen, maar zullen niet-gelovigen het woord krijgen om met EO-presentatoren in gesprek te gaan. Ook met deze methode lijkt me dat een verkeerd pad wordt ingeslagen. Het initiatief wordt hier uit handen gegeven. Weliswaar met het doel buitenkerkelijken te bereiken, maar is het de bedoeling dat zij de toon zetten, om vervolgens zelf daarop te reageren? Ik ben bang dat er van verkondiging niet veel meer terecht zal komen. Dat er discussieprogramma’s komen met eindeloze gesprekken. Bijbelse voorbeelden van deze werkwijze ken ik niet. Wel dat christenen verantwoording afleggen van de hoop die in hen is (1 Petr. 3). Maar dat gold wel in bijzondere omstandigheden: in situaties van vervolging, lijden en verdrukking. Die werden niet in scène gezet, dat was realiteit!
Elia, Petrus, Stefanus en Paulus gingen in de kracht en mogendheden des Heeren HEEREN (Ps. 71) en hebben, net als de Heere Jezus, gesproken als machthebbenden en niet als de Schriftgeleerden (Mark. 1). Dat laatste verzandt immers veelal in een woordenstrijd over ”leringen van mensen”. Het spreken vanuit het „Alzo zegt de Heere” is toch wat anders dan een presentatie met de inbreng van een niet-gelovige. En onderschat zo’n ongelovige niet. Het is een tegenstander van de eerste orde, die bewust of onbewust alles in het werk zal stellen om de loop van het Evangelie te belemmeren.
De goede volgorde is: eerst de vragen wie of wat je centraal stelt, en waarom. En dan pas de vraag hoe.
Hoogmoedig
Niet dat de hoe-vraag onbelangrijk zou zijn. Zeker niet! Ds. Van Gorsel wijst op het belang verstaanbaar te zijn. Het is een kunst moeilijke dingen eenvoudig te zeggen, stelt hij terecht. En laten we eerlijk zijn: veel preken staan bol van abstracte leerstelligheden die voor buitenstaanders niet te volgen zijn. En niet alleen buitenstaanders haken af, ook de eigen leden en doopleden hebben steeds meer moeite met dit soort preken. De reactie van ds. Van Gorsel dat het allemaal wel meevalt met die ingewikkeldheid, tegen de achtergrond van de abstracte kennis die middelbare scholieren zich -vaak tegen hun zin- eigen moeten maken, lijkt me een verkeerde vergelijking. Temeer omdat ds. Van Gorsel ook erkent dat het Evangelie niet „naar de mens” is. Deze erkenning moet mijns inziens een reden te meer zijn om -en ik gebruik nu de woorden van Van Gorsel- „mensen van onze tijd te benaderen in hun situatie, en zoveel mogelijk overgaan op hun taalveld.”
Waar het veel predikanten, docenten en presentatoren aan ontbreekt, is dat ze te weinig weet hebben van de problemen waarmee jonge mensen bezig zijn. Als we daar niets van weten is het gevaar groot dat we antwoorden gaan geven op vragen die voor onszelf misschien wel relevant zijn of relevant worden geacht voor anderen, maar die bij de toehoorders niet (meer) leven. De geboden oplossingen leveren dan ook niets op en worden afgedaan als ”ijdel geklap” of praatjes. De klaagzang: „ze weten niets en ze luisteren niet” kan dus ook op de zender van de boodschap van toepassing zijn!
Het is niet terecht dat onderwijsgevenden -in de meest brede zin des woords- de schuld bij de hoorders leggen, het is zelfs hoogmoedig.
De auteur is econoom en historicus en doceert aan de Hogeschool Zeeland te Vlissingen.