Kampcommandant in tranen door capitulatie
De Japanse kampcommandant klom op een kistje en sprak twee Maleise woorden. „De oorlog is afgelopen.” Met tranen in de ogen stapte hij van de kist af, terwijl de meer dan 1600 vrouwen en kinderen in gejuich uitbarstten.
Drs. P. H. Bikker vergeet het nooit meer. Drieënhalf jaar gevangenschap was voorbij. „Dat we dat te horen kregen, was uniek. In de meeste kampen zei de Jap niets. De bewoners hadden wel vermoedens, bijvoorbeeld als er weinig vliegtuigen meer overkwamen, maar soms hoorden ze weken later pas dat ze bevrijd waren. Dat overkwam ook mijn vader, ds. A. Bikker. De aanwijzingen dat de oorlog voorbij was, waren zo sterk dat hij op Koninginnedag (31 augustus) zijn kampgenoten toesprak. Hij stak hen een hart onder de riem en liet tot slot het Wilhelmus zingen.”
De bijna 15-jarige zoon van de predikant werd bevrijd in Kampili, een kamp ten zuiden van Makassar op Zuid-Celebes. Na enige tijd trok het gezin naar Makassar. „We hoorden hoe er geschoten werd, maar van opstandelingen hadden we geen last. Wel van rampokkers, rovers.” In september 1946 repatrieerde het gezin naar Nederland.
Bikker jr. groeide op in Toradjaland, waar zijn vader in 1927 als eerste christelijk gereformeerde zendeling arriveerde. Een overheidsbeambte was nagenoeg de enige andere blanke in het plaatsje Mamasa. Wel kwamen er wat mensen die Makassar na het uitbreken van de oorlog ontvlucht waren.
In maart 1942 werden ze geïnterneerd. Drieënhalf jaar was de predikant van zijn gezin gescheiden. Zijn vrouw en kinderen zaten anderhalf jaar in kamp Malino, voorheen een vakantieoord hoog in de bergen. Daarna kwamen ze in Kampili, een voormalige leprozerie, terecht. „Tijdens een overplaatsing moest ik met een andere jongen op een open vrachtwagen goederen bewaken. Dat was een angstige tocht, want in elke kampong konden we beroofd worden. We kregen nog pech ook. Er ging een gejuich op toen we op de plaats van bestemming arriveerden.”
Toen het jongste zoontje, Dick, ernstig ziek was, liet moeder Bikker een Ambonees een briefje naar haar man brengen, die 200 kilometer verderop zat. „De Ambonees smokkelde ook zijn antwoord het kamp uit. De Japanners betrapten hem echter. Moeder werd voor straf drie dagen opgesloten. Vader kreeg veertig stokslagen. Toen hij bij de dertigste slag flauwviel, brachten de Jappen hem met een emmer water bij.”
Het was niet de enige afstraffing die de predikant kreeg. „Vader was tot leider benoemd, omdat hij goed Maleis sprak. Elke avond moest hij met een bewaker de ronde doen langs de barakken. Op een keer was hij weer gestraft, maar hij strompelde ’s avonds toch mee. Dat boezemde de Japanner zo veel respect in, dat vader geen kwaad meer kon doen. Tijdens de jaarlijkse reünies hoor ik zelfs van atheïsten hoeveel respect ze voor vader hadden: hij was authentiek.”
Moeder Bikker zat met haar kinderen in een van de minst slechte kampen. „Er vielen vijftien tot twintig dodelijke slachtoffers, vooral jonge kinderen. In andere kampen waren dat er veel meer. We hadden niet echt honger. ’k Ben wel behoorlijk ziek geweest: malaria en dysenterie tegelijk.”
Vijf mensen kwamen om toen de Amerikanen in juli 1945 het kamp bombardeerden. „Naar verluidt om ons van hun aanvalsroute te verjagen. We moesten snel de school uit waarin we les kregen. Toen we omhoogkeken, was de lucht vol lichtpuntjes: brandbommen.”
Een van de aardigheden die de Japanners voor de geïnterneerden in petto hadden, was het verzamelen van dode vliegen. „Die hadden we in menigte. Als je een melkblikje vol inleverde, kreeg je een bakje suiker als beloning. Mijn zus en ik ontdekten waar ze de verzamelde vliegen neergooiden. Dus daar vulden we ons blikje nog een keer, zodat we een extra bakje suiker kregen.”
Dit is de vierde aflevering van een serie waarin mensen terugblikken op de bevrijding van Nederlands-Indië in augustus 1945. Morgen deel 5.