Kerkelijk ‘winkelen’ beslist niet vruchtbaar
Titel:
”Student en gemeente”
Auteur: Johan Visser en René van Loon
Uitgeverij: Kok Kampen, 2002, in samenwerking met IFES-Nederland Utrecht
ISBN 90 435 0522 6
Pagina’s: 125
Prijs: € 8,90. Voor IFES-leden: € 5,90. Veel studenten blijven jarenlang winkelen: elke zondag gaan ze ergens anders naar de kerk. Winkelen zonder je ooit te binden is echter beslist onvruchtbaar, menen de auteurs van ”Student en gemeente”.
De Ugandese bijbeluitlegger David Zac Niringye sprak eens op een grote zendingsconferentie in Nederland. Hij schrok wel een beetje van de inhoud van de vele liederen die werden gezongen. Als Afrikaans christen was het hem opgevallen dat er vaak de woorden ”ik” en ”wij” in voorkwamen. „Waarom steeds dat ik, ik, ik?! Je bent toch niet alleen op aarde?” Niringye wilde met die waarschuwing het westerse individualisme aan de kaak stellen.
Ook de Engelse apologeet C. S. Lewis moet eens hebben opgemerkt dat het Nieuwe Testament „niets weet van godsdienst op je eentje.” Christenen hebben immers een plaats gekregen in een lichaam.
Wat dit betekent voor de relatie tussen gemeente en studenten, beschrijven Johan Visser en René van Loon in een publicatie die is geschreven binnen het geheel van de landelijke christelijke studentenvereniging IFES-Nederland. Het boek werd vorige week vrijdag tijdens een congres gepresenteerd. De auteurs richten zich zowel op studenten als op leidinggevenden in gemeenten.
Er zijn studenten die al in een vroeg stadium heel bewust deel willen uitmaken van een gemeente. Er zijn er ook die zich al shoppend een weg zoeken in de wirwar van kerkelijke gemeenten en denominaties. Zij doen dat bij wijze van ”kennismaking”: vanuit geestelijke luiheid, kerkelijke onverschilligheid, of een min of meer bewust oecumenische visie. Het ”kerkenpad” is in veel studentensteden een normale praktijk geworden.
Verder zijn er de studenten die nog twijfelen bij welke gemeente ze zich zullen aansluiten. En er zijn er die tijdens hun studie van kerk en geloof vervreemd raken. De auteurs van ”Student en gemeente” willen deze verschillende groepen helpen een bijbelse visie op de gemeente te ontwikkelen.
Winkelen
De Schrift spreekt in kleurrijke en beeldrijke taal over de christelijke gemeente. God heeft haar uit de wereld geroepen. Ze wordt het Lichaam van Christus genoemd en vergeleken met een bouwproject dat nog niet af is en waaraan de leden meewerken (gemeenteopbouw). Ze wordt ook voorgesteld als een heilige tempel en een gezin waarvan de leden voor elkaar zorgen.
Studenten weten over het algemeen goed wat de betekenis van een gemeenschap is. Ze leven in gemeenschappen, zoals het studentenhuis en de studentenvereniging. In een apart hoofdstuk stellen Visser en Van Loon de relatie tussen gemeente en studentenvereniging aan de orde.
Volgens hen kan de betrokkenheid bij een christelijke studentenvereniging het lidmaatschap van een gemeente nooit vervangen. „Leg het zwaartepunt van je inzet gedurende je studententijd in de studentenvereniging. Maar blijf je vereniging wel zien als „arm van de kerk.” Je bent als het ware tijdelijk door de kerk ’uitgeleend’ aan het studentenwerk. Dáár kun je tijdens je studie het meest vruchtbaar zijn. Maar blijf het zien als iets tijdelijks.”
Christelijke studenten zijn „gedetacheerd” bij een vereniging, stellen de auteurs ietwat ongelukkig, alsof de kerk een bedrijf zou zijn. Ze pleiten ervoor dat studenten een vaste gemeente opzoeken. „Alleen als je lid bent en een vaste plek hebt, kun je je werkelijk thuis gaan voelen en kun je ook wat gaan betekenen voor de kerk. Veel studenten blijven jarenlang ’winkelen’: elke zondag gaan ze weer ergens anders naar de kerk en ze binden zich nergens aan.
Nu is het heel verrijkend om in allerlei verschillende kerken diensten te hebben meegemaakt. Het is zelfs één van de unieke kanten van je studententijd dat het daarin mogelijk is om zo verschillende soorten gemeenten te verkennen. Maar ’winkelen’ zonder je ooit te binden is beslist niet vruchtbaar, noch voor jezelf, noch voor de gemeente.”
Pastoraat
Studentenwerkers bedrijven pastoraat onder studenten. De schrijvers juichen de aanstelling van dergelijke werkers toe, maar blijven hameren op het belang van een relatie met de plaatselijke stadsgemeente. „Het gevaar is anders groot dat het studentenwerk los komt te staan van de gewone gemeente, iets wat voor de Nederlandse studentenpastoraten in hoge mate geldt. Hierdoor kunnen de plaatselijke gemeenten en de studentenwerkers totaal langs elkaar heen werken, terwijl ze juist samen een taak voor studenten hebben.”
Samenwerking met de studentenpastoraten is in Nederland moeilijk, constateren Visser en Van Loon: de huidige invulling van het studentenpastoraat zou heroverwogen moeten worden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met „de betekenis van een sterke missionaire presentie van de kerken in de studentenwereld, de wenselijkheid van en ruimte voor een orthodox getuigenis binnen de pastoraten, zowel voor kerkelijke als niet-kerkelijke studenten, het belang van een nauwe band tussen de plaatselijke gemeenten en de pastoraten en de mogelijkheden voor samenwerking met de christelijke studentenverenigingen.”
Zinvolle aanwijzingen bevat ”Student en gemeente” zeker. Open deuren ook, bijvoorbeeld de opmerking dat een studentenvereniging de kerk niet mag vervangen. Dat lijkt me evident. Maar kennelijk bestaan er studenten(verenigingen) die dit ingepeperd moeten krijgen.