Prijsverschil auto’s EU loopt langzaam terug
De verschillen in catalogusprijzen voor nieuwe auto’s in de 25 Europese lidstaten nemen maar langzaam af. Shoppen in het buitenland kan voor een autokoper nog steeds de moeite lonen.
In vergelijking met mei vorig jaar, toen de prijsverschillen gemiddeld nog 6,9 procent bedroegen, is er sprake van een voorzichtige gelijkschakeling naar een niveau van 6,3 procent. Voor eenderde van de ruim 1800 door de Europese Commissie onderzochte autoprijzen blijven echter verschillen van meer dan 20 procent bestaan. Dat blijkt uit het halfjaarlijkse prijzenoverzicht, dat de Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de EU, maandag presenteerde.
Duitsland is over de hele linie het duurste EU-land om een auto te kopen. Denemarken is de goedkoopste Europese lidstaat voor de aanschaf van een nieuwe wagen. Voor een Fiat Punto lopen de prijsverschillen het meest uiteen. Een Duitser die een Fiat Punto aanschaft in Finland kan, afgezien van eventuele extra heffingen, hiermee 30 procent van de aankoopprijs besparen.
Hoewel de Nederlandse eurocommissaris Kroes (Concurrentiebeleid) consumenten maandagin een verklaring aanmoedigde te blijven zoeken naar de laagste prijzen en gebruik te maken van de grote prijsverschillen, blijven er tal van barrières bestaan tegen de zelfstandige import van auto’s door consumenten of individuele dealers. Zo werken veel autoproducenten importeurs in landen met lage catalogusprijzen tegen bij de verkoop van nieuwe voertuigen aan burgers uit andere EU-lidstaten, om zo de nationale dealernetwerken te beschermen.
Kroes’ Hongaarse collega Kovacs (Belastingen) presenteerde vorige maand een plan waarmee hij hoopt de grote prijsverschillen weg te werken door de inschrijvingsbelastingen, zoals de Nederlandse BPM, binnen tien jaar tijd te vervangen door een jaarlijkse wegenbelasting. Daardoor zou volgens Kovacs pas een echte Europese binnenmarkt voor auto’s tot stand kunnen komen.