Een uitroep
God zei eens: Ik doe het niet om uwentwil, dat zij u bekend. God neemt de reden van Zijn gunstbewijzen alleen van Zichzelf en sprak daarom ook tot Israël: Om Mijnentwil zal Ik het doen.Om die reden bad ook Daniël (9:19): „O Heere, hoor, o Heere, vergeef, o Heere, merk op en doe het, vertrek het niet, om Uws Zelfs wil, o, mijn God!” Geen wonder, want als God naar het gedrag van de mensen zou handelen, was er geen heil van hen te verwachten. Hij bewijst dan ook vrije genade wanneer Hij ons niet doet naar onze zonden. Dan past het ook dat wij zeggen: Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uwen Naam geev’ de eer. Met één woord: De Heere ontfermt Zich wien Hij wil, gelijk Paulus zegt in Romeinen 9:18.
Een voorbeeld hiervan zien we hier. In het voorgaande had God beloofd dat er een overblijfsel uit het gemeen verderf van het volk zou gered worden. Niemand moet denken dat zij tevoren aan God een oorzaak of verplichting hadden gegeven, maar juist het tegendeel. God zou de ene rechtvaardig straffen en de andere uit vrije genade gunst bewijzen. O, zegt Jesaja, als ik het gedrag van mijn volk zie, ik word mager. O, wee mij. Hij is als iemand die met smartelijk verdriet, gelijk Job, klaagt: „Mijn magerheid staat tegen mij op.” Zij moesten een volk zijn dat getrouwheden bewaarde. Maar zij waren een trouweloze hoop.
Carolus Tuinman, predikant te Middelburg (Keurstoffen, 1740)