„Gaat het licht uit, dan smeren ze hem”
Ze moeten hard werken, maar ze kunnen er ook goed van rondkomen. Wormenkweker Fons Berndsen graaft met z’n grote handen in een bak met zo’n 25.000 exemplaren van de Dendrobena veneta, een Canadese bosworm. „Lekker vlezig, prima aas voor hengelaars.” Of hijzelf ook vist? „Nauwelijks, daarvoor heb ik geen geduld. Ze moeten bij mij vrijwel meteen bijten.”
De superheffing stelde hem in 1990 voor de keus: melkquotum bij kopen of iets anders zoeken. „Het aantal melkkoeien dat ik mocht houden, liep zienderogen terug.” Het werd een compleet andere bedrijfstak. Een adverteerder in een vakblad vroeg wormenkwekers. „Achteraf gezien geen gouden, maar wel een goeie greep. Collega’s die in meervallen of struisvogels gingen, scoren doorgaans beduidend minder.” Op dit moment is de wormenmarkt wel verzadigd.
Berndsen (54) startte vanaf 1990 op bescheiden schaal. „Jaarlijks leverden we een paar miljoen wormen af.” Inmiddels is dat aantal vertienvoudigd. Samen met echtgenote Diny (52) en -sinds januari- dochter Mariëlle (26) werkt hij zes dagen in de week in de grote veeschuur in Groessen, even onder Arnhem, waar voorheen tachtig melkkoeien stonden. Op de plaats waar ooit de melkstal was, staat nu de zeefmachine die wormen en grond van elkaar scheidt.
In een neutraal mengsel van turf en papierpulp zet de kweker moederdieren op. Zitten die zes weken in de kweekbakken -oude houten witloftrekbakken met plastic binnenbak- dan zijn ze geslachtsrijp. De tweeslachtige worm kan zichzelf niet bevruchten, maar twee wormen doen dat elkaar wel. „Elke worm legt wekelijks twee eitjes, gedurende ook weer zes weken. Nadien zeven we de eitjes eruit, de moederdieren gaan een volgende ronde in en de eitjes komen binnen vijf, zes weken uit, bij een temperatuur van minimaal 20 graden Celsius.”
Zijn alle eitjes wormpjes geworden, dan legt de kweker stroken voer over de bakken. „Daar kruipen ze in. Dan gaan ze vervolgens in de kweekbakken, waarna weer vijf of zes weken groei volgt. De ongeveer 25.000 kleine wormpjes per bak worden aansluitend verdeeld over vier verschillende bakken en groeien op tot volwassen exemplaren. Dan zijn ze ongeveer net zo groot als een volgroeide regenworm.”
Over regenwormen gesproken: omdat de turfhopen op het buitenterrein liggen, belanden er regelmatig wat ”wilde” wormen in het productieproces. Een klein percentage is geen probleem, maar omdat bij de regenworm veel meer wormpjes uit één eitje kruipen, zou die hoeveelheid snel op kunnen lopen. „Daarom selecteren we elk jaar met de hand 100.000 Dendrobena’s uit. Dan houd je de soort tenminste zuiver. Het is een gemakkelijk, sterk ras, dat zonder veel problemen opgroeit.”
Werd wormen vroeger vooral nat afval uit conservenfabrieken en akkerbouw gevoerd, tegenwoordig verstrekt Berndsen wormenmeel op basis van maïs en andere granen. „Een pond per bak per week is een goede vuistregel. Er gaat jaarlijks zo’n 30, 40 ton voer doorheen.” Droogvoer vraagt natuurlijk wel om extra water. „Vooral ’s zomers ga je vaker met de slang langs de bakken.”
Leuk bijproduct van de kweek is de wormenhumus, voor 20 euro per kuub bij Berndsen af te halen. Ook levert hij aan hoveniers de vruchtbare substantie, die voornamelijk uit wormenpoep bestaat. De diertjes zelf worden afgezet aan diverse groothandels die ze per vijftien- of twintigtal in bakjes verpakken. „De verkoop gaat voor ons per kilo. Elke volwassen worm weegt 1,5 gram, dus er gaan zo’n 650 stuks in een kilo. In de hengelsportzaken liggen ze voor 1,5 of 2 euro per vijftien stuks. De marges voor ons zijn klein, maar ons harde werken wordt wel beloond.”
Bijna alle wormen zijn bestemd voor de export. „Voor 98 procent denk ik. Europa wil het meest, maar de VS vragen ook steeds meer.” Wipten Nederlanders voorheen hun visaas uit het eigen gazon of gemeenteplantsoen, ook hier gaat de hengelaar steeds vaker voor kant-en-klaar.
Zoals elke branche kent ook de wormenteelt z’n hoogte- en dieptepunten. „In een slechte zomer, met veel regen, wordt er minder gevist. En in een zomer met een WK-voetbaltoernooi zitten wereldwijd veel mensen achter de buis in plaats van aan de waterkant. Dat is direct af te lezen aan de omzetten in de sector.”
Wormen stellen weinig eisen. Een beetje vocht, voldoende eten en een aangename temperatuur, net boven de 20 graden is het best. Het enige waarmee het echt fout kan gaan, is het licht. „In de schuur is het 24 uur per dag licht. Daar hebben wormen een hekel aan, daarom kruipen ze in de grond. Zouden de lampen uitvallen, dan is de ramp niet te overzien, want dan gaan alle wormen aan de kuier en verlaten ze de bakken. Vandaar een noodaggregaat en alarminstallatie.”
Dat door de openstaande staldeuren de buurtmerels een gedekte tafel hebben ontdekt, hindert Berndsen niet, al moet het natuurlijk niet te gek worden. „Als vogelliefhebber kan ik bij zo veel wormenvlees natuurlijk niet moeilijk gaan lopen doen over de paar kilo’s die langs deze weg het pand verlaten.”