Cultuur & boeken

Augustinus over wet en Evangelie

Titel:

Ben Tramper
22 May 2002 07:30Gewijzigd op 13 November 2020 23:35

”De Geest en de Letter”
Auteur: Augustinus; ingeleid, vertaald en geannoteerd door Joost van Neer, Anke Tigchelaar en Izak Wise
Uitgeverij: Agora, Kampen, 2002
ISBN 90 289 2995 9
Pagina’s: 206
Prijs: € 17,90. Trefzeker geeft Aurelius Augustinus (354-430) in het boekje ”De Geest en de letter” zijn visie op de verhouding tussen wet en Evangelie weer. „De wet werd gegeven opdat de genade gezocht zou worden, de genade werd gegeven opdat de wet vervuld zou worden”, schrijft de beroemde bisschop van de Afrikaanse havenstad Hippo.

Met zijn geschrift leverde Augustinus een belangrijk aandeel in de strijd van de jonge kerk met Pelagius, een asceet die zich omstreeks 400 in Rome had gevestigd en die zich in zijn prediking fel keerde tegen de zedelijke laksheid en het lauwe christelijke leven. Hij hield elk mens de plicht tot volmaaktheid voor. Volgens hem was de mens in staat om met hulp van de wet en het voorbeeld van Jezus Christus een rechtvaardig en goed leven te leiden. Over de mogelijkheden van de wil was Pelagius zeer optimistisch.

Augustinus heeft volgens zijn biograaf Possidius tien jaar lang „zijn beste krachten gegeven aan de strijd tegen de pelagianen.” Mede door de inspanningen van de bisschop werden die uiteindelijk veroordeeld.

Ingetogen
Augustinus ijverde zelf vurig voor een heilig en vroom leven. Dat blijkt maar al te duidelijk uit zijn ”Belijdenissen”, waarin hij zijn eigen weg tot het geloof in Jezus Christus beschrijft. Heiliging van het leven was dan ook het punt van discussie met Pelagius niet. Waar het Augustinus om ging, was de manier waaróp wij in overeenstemming met Gods wil kunnen leven.

Onmisbaar is volgens hem onderwijs „om ingetogen, rechtvaardig en vroom te leven.” Dat gebeurt door de wet, schrijft hij, die „als letter” is opgetekend op stenen tafelen. De wet leert ons „dat we niet mogen zondigen.” Dat is haar eigenlijke functie. „De wet doet namelijk niets anders dan ons voorhouden wat we wel moeten doen en wat niet.”

Krijgt de wet van ons gedaan dat we haar naleven? Op dit punt is Augustinus niet mis te verstaan. Wie de wet probeert te houden, brandt volgens hem onmiddellijk z’n vingers. Voortdurend verwijst de bisschop naar het woord van Paulus: De letter doodt. „Ik weet niet hoe het komt, maar op de een of andere manier maakt het verbieden van iets begeerlijks het begeerde aantrekkelijker. En dat is precies wat er wordt bedoeld met: De zonde misleidt ons door van het gebod gebruik te maken en doodt ons daardoor.” Even verder schrijft hij: „Want de wet maakt eerder dat we de zonde leren kennen dan dat we ervoor oppassen. En daarom doet ze de zonde eerder vermeerderen dan verminderen.”

Wie zich schuldig weet aan zonden, zou de moed op heiliging verliezen. In zekere zin is dat ook Augustinus’ bedoeling: volgens hem zet de wet een dikke streep door alle heiligheidspogingen die in eigen kracht worden ondernomen. Dat lijkt in ons nadeel te zijn, maar het tegenovergestelde is het geval. Want, schrijft Augustinus, „op deze manier moet de mens, van zijn schuld overtuigd en aan schaamte ten prooi, zien dat hij God die de wegen van de mens rechtmaakt, niet alleen nodig heeft als Leraar, maar ook als Helper.” Elders noemt Augustinus de wet „een begeleider naar de genade.”

Genade
En wie is een Helper als God? Juist op dit punt ontpopt Augustinus zich als een ware ”doctor gratiae”, een leraar van de genade, zoals Luther hem ooit betitelde. Wie ziet dat hij zonde op zonde stapelt, blijkt juist geen reden te hebben om te wanhopen, maar om moed te putten, namelijk uit de genade van God.

Waaruit bestaat die genade volgens Augustinus? Uit de gerechtigheid van God, geopenbaard in het Evangelie; niet de gerechtigheid die Hij van ons eist, maar de gerechtigheid die Hij ons schenkt. „Het is de gerechtigheid die God de gelovige aanbiedt door middel van de Geest van genade zonder de hulp van de wet.” Hoe krijgen we er deel aan? Door het geloof in Jezus Christus. „Als de ziel onder vrees te lijden heeft -wanneer ze de slechte begeerte maar niet onder de duim krijgt, en de vrees voor straf als een strenge bewaker maar niet wil wijken- laat ze dan door het geloof haar toevlucht nemen tot Gods barmhartigheid.”

Dat laatste heeft een wonderlijke omkering tot gevolg. Want degene die gelooft, aldus Augustinus, ademt God door de Heilige Geest „de liefelijkheid van de genade” in, „en dan maakt Hij dat ze meer behagen schept in wat Hij gebiedt dan in wat haar daarvan afhoudt. Dan doet de ziel, omdat ze genezen is, het goede niet uit vrees voor de straf, maar uit liefde voor de gerechtigheid.” Vervolgens schrijft Augustinus zijn beroemde woorden: „Want dan geeft Hij wat Hij beveelt.” Daarbij krijgt het werk van de Heilige Geest alle nadruk: die is het Die de liefde in het hart van een zondaar uitstort.

Leidt dit niet tot hoogmoed? Juist niet, schrijft de bisschop. Naar zijn overtuiging wordt de wet door het geloof niet opzijgeschoven, maar bevestigd. „Want de genade wordt ons niet gegeven ómdat wij goede werken hebben gedaan, maar ópdat wij in staat zijn om goede werken te doen, dus niet ómdat wij de wet hébben vervuld, maar ópdat wij de wet kúnnen vervullen.”

Keuzevrijheid
De vraag die Augustinus vervolgens behandelt, is die naar de verhouding tussen de keuzevrijheid van onze wil enerzijds en Gods genade anderzijds. In een notendop ontvouwt hij zijn gedachten: „Terwijl we door de wet de zonde leren kennen, verkrijgen we door het geloof de genade tegen de zonde, door de genade wordt de ziel genezen van de immoraliteit van de zonde, door de genezing van de ziel ontstaat vrijheid van keuze, door de keuzevrijheid ontstaat er de liefde voor de gerechtigheid, en door de liefde voor de gerechtigheid leven we de wet na.”

”De Geest en de letter” is een belangwekkend boek over een belangwekkend thema. Het boek, dat nu voor het eerst in het Nederlands is vertaald, heeft niet alleen de kerk van de vijfde eeuw diepgaand beïnvloed, maar speelde ook een belangrijke rol in de Reformatie. Voor Luther had het een zo grote betekenis, dat hij het in 1518 uitgaf. In zijn voorrede schreef hij: „Ondervinding heeft mij geleerd dat ik gerust kan verklaren dat er na de Heilige Schrift geen leraar in de kerk is die qua christelijke geleerdheid met Augustinus kan worden vergeleken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer