ZOA besteedt geld zorgvuldig
Christelijke hulporganisaties besteden hun geld in het tsunami-gebied met grote zorg, stelt Otto Kamsteeg
in reactie op artikelen zaterdag in deze krant. Na de aandacht die het Reformatorisch Dagblad afgelopen zaterdag schonk aan de besteding van de tsunami-hulpgelden is het goed om uiteen te zetten voor welke afwegingen ZOA-Vluchtelingenzorg zich gesteld ziet rond de hulpverlening in Sri Lanka en welke keuzes wij daarin maken. Het artikel op de voorpagina suggereerde een wat vrije omgang met de ontvangen tsunami-gelden door ZOA en onvrede hierover bij een aantal instanties zoals de SHO en de brancheorganisatie van goede doelen VFI. Van die onvrede is echter geen sprake.
ZOA werkt al ruim tien jaar in Sri Lanka voor en met oorlogsslachtoffers. Door de oorlog van de afgelopen jaren zijn 350.000 gezinnen getroffen en is een groot deel van deze mensen op de vlucht geslagen. Veel van deze (terugkerende) vluchtelingen wonen aan de oostkust die op tweede kerstdag zo zwaar getroffen werd door de tsunami. ZOA heeft na tweede kerstdag binnen haar projectgebieden te maken met twee groepen slachtoffers: de oorlogsslachtoffers en de door de tsunami getroffenen. Het is een gegeven dat momenteel vrijwel alle internationale aandacht uitgaat naar de 100.000 door de tsunami getroffen families. Een vloed van nieuwe hulporganisaties richt zich nu op deze groep. De oorlogsontheemden vallen daarbij geheel onterecht buiten de boot, waardoor de kans op onrust onder de bevolking groeit.
ZOA helpt de komende jaren 25.000 families in 130 dorpen in Sri Lanka en wil daarbij de tsunami-gelden breder en structureler inzetten dan alleen voor de direct getroffen tsunami-slachtoffers. De geworven tsunami-gelden worden uiteraard ingezet in en rond de gebieden die getroffen zijn door de tsunami maar wel op zo’n manier dat het de gehele gemeenschap, dus beide groepen slachtoffers, ten goede komt. Dat doen we door structurele hulp te leveren, door bijvoorbeeld niet alleen waterputten te bouwen, maar ook training over hygiëne te geven. ZOA richt zich in haar hulpverlening nadrukkelijk breder dan alleen op huizenbouw. Er is aandacht voor de infrastructuur, gemeenschapsopbouw, inkomstenverwerving, gezondheid en onderwijs. Om de lokale kennis en kunde in de gebieden te verbeteren bieden we trainingen aan onze 200 werknemers, 25 lokale partnerorganisaties, 100 plaatselijke groepen en overheidsfunctionarissen waarmee we samenwerken.
Daarbij pleit ZOA voor evenwichtige, structurele hulp aan alle slachtoffers. Na de eerste noodhulpfase, waarin terecht alle aandacht naar de direct getroffenen ging en ZOA tienduizenden mensen heeft kunnen helpen, is er nu een nieuwe fase van wederopbouw aangebroken. De tsunami-gelden die voor de wederopbouw beschikbaar zijn, dienen niet alleen aan direct getroffenen, maar ook aan de indirect gedupeerden te worden besteed.
Tot de slachtoffers behoren namelijk niet alleen de mensen die hun familie, huis of bezittingen zijn kwijtgeraakt. Een veel bredere bevolkingslaag van het eiland is getroffen door de ramp. De oorlogsontheemden zijn daar een voorbeeld van. Maar ook de vissers die een paar maanden geen inkomen hadden omdat niemand na de tsunami vis wilde eten. Al deze mensen hebben recht op hulp. Het aanleggen van wegen, het opzetten van microkredietactiviteiten, het werken aan de gezondheidszorg et cetera zal (gelukkig) de hele gemeenschap ten goede komen.
Geen tegenstelling
Met deze werkwijze brengt ZOA in praktijk wat door SHO (in de tweede tussenrapportage) als volgt wordt omschreven: „De hulpverlening aan tsunami-slachtoffers leidt ook tot (hernieuwde) spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Slachtoffers van de burgeroorlog voelen zich misdeeld, zij wachten al langer op herhuisvesting. Deze kwestie zal bij de wederopbouw nog nijpender worden. De hulp met SHO-geld zal zich richten op zowel de slachtoffers van de tsunami als die van de burgeroorlog om zo ongelijkheid te voorkomen.” De in het Reformatorisch Dagblad van afgelopen zaterdag gesuggereerde tegenstelling tussen het SHO-standpunt en de ZOA-werkwijze is dan ook onterecht.
Met de enorme financiële steun uit Nederland na de tsunami, kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan gelijkwaardige, structurele verbeteringen in heel Sri Lanka. Het mag niet zo zijn dat dit grote gebaar van solidariteit resulteert in een oneerlijke verdeling van hulp, discriminatie van slachtoffers en nieuwe spanningen en conflicten. Het is de verantwoordelijkheid van de hulpverleningsorganisaties om deze discriminatie aan te kaarten bij de Nederlandse gevers en bij de Sri Lankaanse autoriteiten, totdat de ongelijkheid wordt gecorrigeerd en er sprake is van evenwichtige hulpverlening. Uiteindelijk zal dit de oorlogsslachtoffers én de tsunami-slachtoffers ten goede komen.
De auteur is hoofd fondsenwerving en voorlichting van ZOA-Vluchtelingenzorg.