„Zorgplicht geen nieuwe eis van HHK”
De vraag aan de rechter om de Protestantse Kerk in Nederland te wijzen op de zorgplicht voor hersteld hervormden, staat los van het hoger beroep dat donderdag dient over een tussenvonnis in de ”verklaring voor recht”-procedure.
Dat stelt een van de advocaten van de Hersteld Hervormde Kerk in de ”verklaring voor recht”-procedure, mr. W. H. van Baren, desgevraagd naar aanleiding van een artikel in het Nederlands Dagblad van dinsdag.
Daarin verklaart ds. D. Heemskerk, preses van de synode van de HHK, dat „op basis van de principiële argumenten” de ”verklaring voor recht”-procedure „geen enkele kans van slagen” lijkt te hebben. „De rechtszaken in kort geding zijn in dat opzicht weinig moedgevend. Daarom vragen wij om een zorgplicht. Soms staan er kerkgebouwen leeg. Alstublieft, geef die ons dan toch.”
Mr. Van Baren herhaalt wat hij reeds eerder in deze krant heeft gezegd. „Het hoger beroep dat donderdag in een pro-formazitting dient bij het gerechtshof in Amsterdam is niet anders dan de rechter te vragen dat ook de gevoegde gemeenten als zelfstandige eisers in de ”verklaring voor recht”-procedure mogen optreden. Dan gaat het om de vraag over de wettigheid van het verenigingsbesluit en over het feit of hersteld hervormde gemeenten zich de voortzetting mogen noemen van de hervormde gemeenten in de Nederlandse Hervormde Kerk met behoud van naam en goederen.
De rechter in Utrecht heeft namelijk op 13 april besloten dat hersteld hervormde gemeenten zich wel mogen voegen in deze lopende bodemprocedure, maar dat zij zelf geen eisen mogen instellen. Omdat de oorspronkelijke eisers in de ”verklaring voor recht”-procedure, de hervormde gemeenten in de Nederlandse Hervormde Kerk, volgens de PKN zijn opgevolgd door de hervormde gemeenten in de Protestantse Kerk, zouden die zich kunnen terugtrekken uit de procedure. Dat zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat er straks nog wel een rechtszaak is, maar zonder eis.”
De vraag om een zorgplicht van de PKN ten aanzien van de hersteld hervormde gemeenten, is volgens Van Baren onderdeel van de al lopende bodemprocedure, die van ”verklaring voor recht”. „Dat staat los van dit hoger beroep. Dit hoger beroep is puur een technische kwestie waarin wij van de rechter het recht tot tussenkomst willen verkrijgen, zodat de hersteld hervormde gemeenten de ”verklaring voor recht”-procedure hoe dan ook kunnen voortzetten. Daarbij wordt de rechter in die procedure ook gevraagd om iets te zeggen over de manier waarop tot een boedelscheiding gekomen moet worden. Want feit blijft, hoe de uitspraak ook is, dat er op plaatselijk niveau in vele gevallen twee gemeenten zijn die er samen moeten zien uit te komen.”
Het feit dat de Utrechtse rechter besloten heeft om de bodemprocedure stil te leggen tot oktober 2006, zoals vrijdag bekend werd, ziet de advocaat puur als een „procedureel” gebeuren. „Dat is op zich een vrij normale beslissing. De rechter oordeelt dat het verstandig is te wachten op de uitspraak in deze hogerberoepszaak. Stel dat de bodemprocedure namelijk gewoon zou doorlopen, dan zou het theoretisch mogelijk zijn dat er al een uitspraak is in die procedure, terwijl er nog geen uitspraak is in dit hoger beroep over de vraag of de hersteld hervormde gemeenten in de bodemprocedure zelf eisen mogen instellen. En dat kan natuurlijk niet.”