Aan de deur werd veel gekocht
”Verkopen aan de deur” is de neutrale uitdrukking voor een verschijnsel dat tegenwoordig soms meer wordt ervaren als ”verkopen met de voet tussen de voordeur”. Ondernemers die hun waren huis aan huis aan de man proberen te brengen, hebben vaak een vlotte babbel en een daardoor bepaald geen smetteloze reputatie. Ter afwering was de sticker ”Aan de deur wordt niet gekocht” lange tijd in zwang. Terwijl het ooit de gewoonste zaak van de wereld was dat woonstraten bevolkt werden door bakkers, scharensliepen, orgeldraaiers, groenteboeren en talloze andere ”boeren”. Melk, brood, groente, brandstof en zelfs slachtafval voor de hond: het werd allemaal thuisbezorgd.
Het Rotterdamse museum De Dubbelde Palmboom -ondergebracht in een oud pakhuis in Delfshaven- zet het verschijnsel thuisbezorging door middel van een expositie in de schijnwerpers. De blik is daarbij gericht op de gang van zaken in de Maasstad, in de periode 1945-1970. Daarna waren de hoogtijdagen van het thuisbezorgen voorbij.
Ongetwijfeld roept het beeld dat wordt geschetst ook elders in het land herkenning op. Bezorgende kolen-, groente-, melk-, ijs- en olieboeren waren ooit in heel Nederland een vertrouwd verschijnsel. Om van afhalende lorren- en schillenboeren nog maar te zwijgen.
Rijdende winkel
Anno 2002 maken veel woonwijken overdag een nogal slaperige indruk. Geen mens op straat te bekennen. De bewoners zijn aan het werk -binnenshuis of elders- of op school. Op een enkele rijdende winkel na is er van handel op straat geen sprake. Als er al wat bezorgd wordt -bijvoorbeeld boodschappen, pizza’s of een pakketje van een postorderbedrijf- gebeurt dat vaak ’s avonds. Hetzelfde geldt voor mensen die proberen op de stoep hun waren of hun diensten aan te bieden. Dan is de kans het grootst dat er iemand aanwezig is om de deur open te doen.
Zo’n vijftig jaar geleden was de situatie precies omgekeerd. In de meeste huizen was altijd wel iemand thuis. In ieder geval de vrouw des huizes. En als er al een reden was om de deur uit te gaan, gebeurde dat veelal pas nadat de te verwachten bezorgers langs waren geweest. Die hadden niet alleen vaste routes, maar kwamen vaak ook op dezelfde tijd langs.
Toen in de jaren zestig de uithuizigheid begon toe te nemen, werd als oplossing het zogenaamde boodschappenkastje geïntroduceerd. Deze voorziening „behoort in onze moderne tijd bij ieder huis aangebracht te worden: een speciaal naast de voor- of achterdeur ingebouwd kastje waarin de boodschappen neergelegd kunnen worden door de bezorger, iets wat aan het melkafleveringsprobleem in één slag een einde zou maken. Vereist is dat het luikje aan de buitenzijde niet te bereiken mag zijn door kleine kinderen of honden.” Het werd overigens nooit op grote schaal toegepast.
Mobiliteit
Het te woord staan van de melkboer en de bakker behoorde in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw tot de vaste dagelijkse rituelen. Historische foto’s laten beelden zien van strakke hoogbouwstraten met daarin allerhande karren en andere transportmiddelen. Tal van ondernemers gingen dagelijks op pad om hun klanten thuis te bedienen. De olieman, de kolenboer, de scharensliep, de glazenwasser, de melkboer, de broodfabriek: vooral in smalle straten was er door deze handel voor het overige verkeer soms geen doorkomen aan.
Dat het thuisbezorgen in het midden van de twintigste eeuw een hoge vlucht nam, had diverse redenen. Eén ervan was dat de mobiliteit gering was. Auto’s waren in de jaren vijftig en zestig nog een schaars goed. Zelfs op pad gaan voor de dagelijkse boodschappen was daardoor vaak geen optie, zeker niet in een gezin met kleine kinderen. En omdat koelkast en vrieskist voor de gewone man vaak onbereikbaar waren, was het wat bederfelijke waren betreft bovendien noodzakelijk om iedere dag verse spullen in te slaan.
Wat ook meespeelde, is dat de loonkosten van de mensen die het bezorgwerk voor hun rekening namen relatief laag waren. De dagelijkse boodschappen thuisbezorgd krijgen was daardoor een betaalbare luxe. Zolang het duurde.
IJzeren hond
De naoorlogse uitbreidingswijken waren voor de straathandelaren een reden om hun werkwijze aan te passen. Er moesten langere afstanden worden afgelegd om de klantenkring te bereiken. Dat betekende dat een nieuw vervoermiddel zijn intrede deed: de electrocar, die in navolging van zijn door een viervoeter aangedreven kar ook wel ”ijzeren hond” werd genoemd. In het museum is een aantal voorbeelden van gebruikte vervoermiddelen te zien.
De opkomst van hoogbouw had voor de bezorgers voor- en nadelen. Enerzijds was het handig: al die mensen op een kluitje. Anderzijds betekende het dat het werk een stuk zwaarder werd. Liften kwamen niet voor, dus alles moest trap op, trap af worden gesjouwd.
Dat leidde tot veel ongenoegen, met name bij melkbezorgers. Zij zwengelden de discussie aan of het wel zo vanzelfsprekend was dat de klanten hun zuivel aan de voordeur bezorgd kregen. Dit leidde er in 1958 toe dat het Productschap voor Zuivel de melkboeren onthief van de verplichting hun waar tot aan de deur te brengen. Voortaan moest de huisvrouw zelf in actie komen. Ongeveer tegelijkertijd werden glazen flessen door kartonnen verpakkingen vervangen. Het sjouwen werd dus sowieso een stuk minder.
In de jaren zeventig nam het aantal thuisbezorgers geleidelijk af. Steeds meer mensen konden beschikken over een auto en bijvoorbeeld over een koelkast of vriezer. Het werd dus gemakkelijker om zelf op pad te gaan en bederfelijke waren konden eenvoudig voor een langere periode in voorraad worden gehouden. Het stijgen van loonkosten zorgde ervoor dat het te kostbaar werd om waren huis aan huis uit te venten. Bovendien werden bepaalde vormen van thuisbezorging door veranderingen in het dagelijks leven ook overbodig. De introductie van gasverwarming betekende het einde van de olie- en kolenboer. De koperpoetser en de glazenwasser raakten minder in zwang toen de schoonmaaknormen minder strikt werden. Er zullen tegenwoordig niet veel huishoudens meer zijn waar de deurknop en de brievenbus twee keer in de week worden gepoetst. Een Rotterdamse koperpoetser deed dat wel. Twee keer in de week kwam hij langs met zijn lappen en zijn poetsmiddel.
Mannen in pakken
Ter gelegenheid van de Rotterdamse tentoonstelling interviewde Marcelle van Bemmel dertien voormalige bezorgers en een huisvrouw over het verschijnsel kopen aan de deur. Het boek dat zij daarna schreef, schetst een beeld van een wereld die niet meer bestaat. De foto’s laten lege straten zien en mensen die er opvallend keurig gekleed uitzien: mannen in pakken en vrouwen in jurken. Opmerkelijk aan het boek is dat de lezer zelf -à la de Verkade-albums- met lijm aan de slag moet. Voorin zitten twee mapjes met historische foto’s. Het is de bedoeling die op de aangegeven plaatsen in het boek te plakken.
Het boek maakt duidelijk dat de werkdag van een thuisbezorger zwaar en lang was. Er werd in weer en wind heel wat afgesjouwd. Bovendien was het altijd weer zaak om de verstandhouding met de klantenkring goed te houden, ook om te voorkomen dat een ander zich in de wijk zou binnendringen. Kopen op de pof was heel gebruikelijk. Het innen van het uitstaande geld behoorde tot de minder aangename kanten van het bestaan van de thuisbezorgers. Juist op die dagen stonden ze nog wel eens voor een dichte deur.
De auteur van het boek heeft de indruk dat juist ook de verhuizing naar een nieuwbouwwijk een oorzaak was waardoor de populariteit van de thuisbezorging afnam. „In het oude sociale patroon leverde de bezorger mét de boodschappen ook de nieuwtjes uit de buurt, maar vermoedelijk kon (en wilde) hij in de nieuwe wijk deze functie niet vervullen.”
Daarbij merkt zij op dat in lesboekjes voor bezorgers nadrukkelijk werd opgemerkt dat het doorvertellen van nieuwtjes uit de wijk schadelijk is voor de klandizie. Ze werden er zelfs in onderwezen hoe nieuwsgierige vragen van huisvrouwen konden worden gepareerd.
Mede n.a.v. ”Aan de deur wordt veel gekocht”, door Marcelle van Bemmel; uitg. Duo/Duo, 2001; ISBN 90 72971 66 3; 119 blz.; € 22,75. De tentoonstelling ”Aan de deur werd veel gekocht” is tot 5 januari 2003 te bezichtigen in museum De Dubbelde Palmboom, Voorhaven 12, Rotterdam-Delfshaven. Het museum is van dinsdag tot en met vrijdag geopend van 10 tot 17 uur en op zaterdag van 11 tot en met 17 uur.