Slag op EU-top om Brusselse miljarden
In Brussel zijn vanaf donderdagavond de regeringsleiders van de EU-landen bijeen voor de slag om de Europese miljarden. Zij proberen eind deze week overeenstemming te bereiken over de meerjarenbegroting van de Unie voor de periode 2007 tot en met 2013.
Vroeger werd er gewerkt met een budget voor twaalf maanden. Die kortetermijnbenadering zorgde voor telkens weer een marathonvergadering over de centen. Om dat te vermijden bepalen de lidstaten sinds 1992 eenmaal in de zeven jaar de hoogte van de uitgavenplafonds en de daaruit voortvloeiende financiële lusten en lasten voor elk van hen. Een akkoord vereist unanimiteit.
De Europese Commissie, het dagelijks bestuur, heeft een voorstel ingediend op een niveau van 1,24 procent van het gezamenlijk bruto nationaal inkomen. In absolute bedragen betekent dat over het gehele tijdsbestek 1022 miljard euro en op jaarbasis een kleine 150 miljard euro. Het gaat dan over de aan te gane verplichtingen. Doordat de werkelijke betalingen meestal pas veel later plaatsvinden, vallen die lager uit.
Zes landen, te weten Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland, Oostenrijk en Zweden, hebben in december 2003 al aangegeven dat zij meer zuinigheid verlangen. Niet toevallig zijn dit de lidstaten die fors bijdragen aan de gemeenschappelijke kas. Concreet eisen zij bevriezing van de omvang van de begroting op de huidige 1 procent ofwel 824 miljard euro.
Veel te mager, zegt de Commissie, die overigens niet mag meestemmen bij de uiteindelijke besluitvorming. Daarmee kunnen we onze afgesproken ambities in de sfeer van economie en veiligheid en de hulp aan de toegetreden naties uit Oost-Europa niet realiseren, waarschuwt zij.
Luxemburg, met aan het roer premier Juncker, fungeert momenteel als voorzitter van de Unie en dient in die hoedanigheid bruggen te bouwen tussen de uiteenlopende visies en wensen. Het heeft een compromis voorgelegd van 1,06 procent. Het Europees Parlement op zijn beurt beveelt een variant aan van 1,18 procent.
In het oorspronkelijke plan is zo’n 470 miljard uitgetrokken voor alle beleid dat kan worden samengevat onder het kopje versterking van de economie. Hiertoe rekent men de premies om research en innovatie te stimuleren en de steun voor zwakke regio’s. De landbouwpolitiek slorpt ruim 400 miljard op.
De rest van de beschikbare financiële ruimte dient ter bekostiging van de uitgaven in de sfeer van de buitenlandse betrekkingen, waaronder ontwikkelingssamenwerking, van maatregelen op het terrein van justitie en van de salarissen van de EU-ambtenaren.
Een belangrijk discussiepunt is de toewijzing van de fondsen voor achtergebleven gebieden. De nieuwe lidstaten krijgen het meest, omdat zij qua ontwikkeling nu eenmaal in een achterstandsituatie verkeren. Maar bijvoorbeeld Italië benadrukt dat het niet zal accepteren dat er nauwelijks of geen middelen overblijven voor het eveneens arme zuiden in eigen land.
Brussel moet het geld dat het uitgeeft uiteraard eerst ergens vandaan halen. Elk van de 25 landen levert een bijdrage aan de pot. Zij maken uit hun nationale schatkist een klein stukje van de BTW-opbrengsten over en een bepaald percentage van het nationaal inkomen. De verdeling van de lasten roept in de onderhandelingen op de top van donderdag en vrijdag waarschijnlijk de grootste problemen op.
Het Verenigd Koninkrijk heeft in 1984, omdat het maar in geringe mate profiteerde van de subsidies voor de agrarische sector, een korting verworven, de ”rebate”. Die bedraagt momenteel op jaarbasis 4,6 miljard euro. Luxemburg stelt voor die bevoorrechte positie geleidelijk af te bouwen, maar de Britten willen daar niets van weten en dreigen zelfs met een veto.
Nederland knokt voor een lagere afdracht. Het boekt per jaar circa 5 miljard aan de EU over en ontvangt van die zijde, vooral in de vorm van vergoedingen voor de boeren, rond 2 miljard. We zijn dus nettobetaler, per hoofd van de bevolking ongeveer 180 euro. Daarmee zijn de Hollanders het duurst uit van alle Europeanen. Premier Balkenende zal verdedigen dat het niet rechtvaardig is dat wij veel meer kwijt zijn dan landen met een vergelijkbaar welvaartspeil.
Bij dit alles past wel de kanttekening dat van de 5 miljard euro die Nederland aan de EU betaald, 1,6 miljard afkomstig is van heffingen op invoer in de Rotterdamse haven. Die inkomsten behoren de EU toe en sluizen wij slechts door.
Luxemburg toont begrip voor het pleidooi vanuit Den Haag. Het oppert om Nederland, evenals Duitsland en Zweden, in de periode 2007-2013 een vermindering toe te kennen, voor ons ter waarde van 350 à 500 miljoen euro per jaar. Daarna zien we wel verder, betekent dat; het is immers geen blijvende regeling. Het kabinet beoordeelt die handreiking als onvoldoende en zal proberen er een hoger bedrag uit te slepen.