„Westerse landen erg protectionistisch”
Achttien van de armste landen ter wereld zagen het afgelopen weekend hun schulden nagenoeg verdwijnen. Er was een historisch akkoord bereikt, zo oordeelden de donerende landen, verenigd in de
G-8. Maar hoe belangrijk is deze afspraak? „Vooral in letterlijke zin is dit akkoord historisch.”
Bijna 34 miljard euro trokken de ministers van Financiën van de zeven rijkste landen ter wereld en Rusland zaterdag uit om de schulden van achttien ontwikkelingslanden kwijt te schelden. Het betreft veertien Afrikaanse landen en vier landen in Latijns-Amerika.
„Deze kwijtschelding is zonder meer een doorbraak”, meent Paul Hoebink, ontwikkelingsdeskundige aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. „Er is negen jaar gesoebat over schuldverlichting, maar onderhandelingen liepen voortdurend spaak.”
Terugkerend probleem was dat de kredietwaardigheid van de multilaterale instellingen waarbij de arme landen hun schulden hadden, niet mocht worden aangetast, aldus Hoebink. „Een organisatie zoals de Wereldbank bezit de hoogst mogelijke kredietwaardigheid. Het kwijtschelden van schulden zonder dat daar een compensatie tegenover staat, zou betekenen dat de Wereldbank vervolgens een hoger rentetarief moet betalen voor leningen op de internationale kapitaalmarkt. Dat heeft directe gevolgen voor een grote groep ontwikkelingslanden.” In Londen kwamen de G-8 echter overeen dat de Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank worden gecompenseerd voor gederfde gelden. Het IMF spreekt zijn eigen reserves aan.
Ontwikkelingseconoom Jan Willem Gunning van de Amsterdamse Vrije Universiteit is wat minder enthousiast over het bereikte akkoord. „Het is vooral historisch in die zin dat een dergelijke overeenkomst nog niet eerder is gesloten. De vraag is echter of het ook een baanbrekende akkoord zal zijn. Misschien ben ik ten onrechte pessimistisch, maar het is mij nog niet duidelijk waar de VS het door hen toegezegde bedrag vandaan gaan halen. In het verleden is te vaak gebleken dat er met gelden voor ontwikkelingshulp wordt geschoven, terwijl het totaal beschikbare budget gelijk blijft. In zo’n geval wordt arme landen een sigaar uit andermans doos aangeboden.”
Ook is het niet bij voorbaat duidelijk of dit akkoord de arme landen daadwerkelijk extra financiële middelen oplevert om armoede te bestrijden, benadrukt Gunning. „Wanneer deze achttien landen hun schuld toch al niet aflosten, komen er geen extra gelden vrij. Schuldverlichting is dan vooral een boekhoudkundige operatie, die overigens niet geheel onbelangrijk is omdat de kredietwaardigheid van de desbetreffende landen hierdoor toeneemt.”
Hoebink is ervan overtuigd dat de achttien landen de extra gelden zullen besteden aan het opkrikken van hun sociale voorzieningen. „Om tot schuldverlichting te komen moesten de landen aan allerlei voorwaarden voldoen. Zo moesten ze corruptie tegengaan, de financiën op orde brengen en armoede bestrijden. Daarnaast hebben ze precieze plannen geformuleerd om geld te investeren in bijvoorbeeld gezondheidszorg en onderwijs. Er is veel toezicht op naleving hiervan, misschien wel te veel.”
Gunning deelt deze mening niet. In zijn ogen kunnen westerse landen niet afdwingen waaraan ontwikkelingshulp wordt besteed. „Bovendien is het moeilijk om precies vast te stellen wat er door ontwikkelingshulp verandert. Je kunt wel monitoren of er extra geld gaat naar bijvoorbeeld scholing, maar dat wil niet zeggen dat zonder jouw steun dat geld er niet was gekomen. Ontwikkelingsgelden kunnen dan zelfs worden uitgegeven aan de aanschaf van tanks.”
Verder is het volgens beide ontwikkelingsdeskundigen van belang dat ontwikkelingslanden toegang krijgen tot westerse markten. Hierover zal in december worden gesproken tijdens een bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Hongkong. Toch levert vrije marktwerking de armste landen van de wereld maar weinig op, zegt Hoebink. „Wanneer de VS en Europa zouden stoppen met het subsidiëren van hun landbouwproducten is dat vooral gunstig voor landen zoals Argentinië en Brazilië. Die staan klaar om de westerse markten te betreden als wij onze handelsbarrières slechten. Dat geldt echter niet voor arme landen zoals Mali en Senegal. Daar is op korte termijn weinig ontwikkelingspotentieel.”
Gunning klinken alle woorden van westerse landen over vrijhandel „prachtig” in de oren, maar de Amsterdamse econoom is bang dat van alle goede bedoelingen maar weinig terecht zal komen. „De signalen zijn gewoon slecht. Kijk maar naar China. Sinds 1965 wordt onder meer aan dat land beloofd dat de importheffing op textiel wordt afgeschaft. Afgelopen januari was het eindelijk zover en nu is iedereen boos op China omdat het zo veel textiel exporteert.”
Het Westen verliest door dergelijke praktijken steeds meer van zijn geloofwaardigheid, meent Gunning. „We hebben vaak de mond vol van vrijhandel, maar tot nu toe hebben we de schijn tegen. Telkens als een maatregel pijn doet, trappen we op de rem. Westerse landen zijn heel erg protectionistisch.”