Medezeggenschapsraden
Geen uitzonderingsbepalingen meer voor orthodoxe scholen die principiële bezwaren hebben tegen medezeggenschapsraden. Dat is het plan van de minister van Onderwijs, de CDA’er Van der Hoeven.Voor scholen die gewetensbezwaren houden wil de minister de beslissingsbevoegdheid van leerlingen eventueel omzetten in adviesrecht. Maar de schoolbesturen hoeven niet te rekenen op algehele vrijstelling.
Het is zeer opmerkelijk dat een onderwijsminister van CDA-huize dit voorstel lanceert. Jarenlang trad juist het CDA op als de grote waakhond van de onderwijsvrijheid, daarbij geassisteerd door de twee protestantse partijen. Die vrijheid is bij dit plan van de minister in het geding.
Het grote bezwaar van orthodoxe scholen tegen de medezeggenschap is dat docenten en leerlingen mogen meebeslissen over het beleid. Dat is naar hun overtuiging een ondermijning van de bijbelse gezagsrelatie. Het is ook merkwaardig dat gezagsdragers soms genoodzaakt zijn voor het bestwil van leerlingen regels op te stellen waar die leerlingen dan op basis van gelijkwaardigheid met hun opvoeders over mogen overleggen. Daarbij doet zich ook nog de vraag voor of leerlingen door hun beperkte levenservaring wel in staat zijn een evenwichtig oordeel te vellen.
Met deze nieuwe regeling bestaat ook het risico dat scholen met een herkenbare identiteit op termijn hun eigen karakter verliezen. Het belijnde toelatingsbeleid dat orthodoxe scholen tot nu toe voeren staat steeds meer ter discussie. Binnen de politiek wordt bij discussies over de integratieproblematiek regelmatig de vraag gesteld waarom de „streng christelijke scholen andersdenkende leerlingen mogen blijven weren.”
Wanneer op dat punt een wissel wordt omgezet -wat niet is uitgesloten-, is het hek van de dam. Door de nieuwe medezeggenschapsregeling kunnen deze leerlingen en hun ouders invloed krijgen op het beleid van scholen en zo bijdragen aan identiteitsverandering.
Politici trachten de bezwaren te ontkrachten met de stelling dat onderwijsinstellingen er zijn voor de leerlingen en hun ouders en niet voor schoolbesturen.
Vanouds was daar binnen het bijzonder onderwijs meer oog voor dan bij openbare scholen. Die instellingen werden meestal bestuurd door ambtenaren die leerkrachten en ouders nauwelijks kenden.
De (orthodox-)protestantse scholen gaan in de meeste gevallen uit van schoolverenigingen waarvan alle ouders lid kunnen worden. Via de ledenvergadering hebben zij invloed op het beleid.
Het instellen van een medezeggenschapsraad is dus feitelijk een doublure als het gaat om de betrokkenheid van de ouders.
Wel valt helaas te constateren dat de belangstelling op ledenvergaderingen van schoolverenigingen in het algemeen mager is. Dat wettigt de vraag of ouders wel zo geïnteresseerd zijn in het reilen en zeilen op de school? Of vinden zij het bestuurlijk werk te abstract en te afstandelijk?
Die beperkte belangstelling op ledenvergaderingen is overigens niet de enige verschuiving. De minister motiveert haar besluit om af te zien van een ontheffingsmogelijkheid onder andere met de constatering dat er sprake is van veranderingen binnen de orthodoxe kring. Daarmee doelt ze op een afnemend verzet tegen medezeggenschap binnen die kring.
Anders gezegd: het democratiseringsdenken vat daar ook post. Met alle risico’s van dien. Want betrokkenheid van ouders bij de school en meepraten over het onderwijs is nuttig; meebeslissen heeft duidelijk grenzen. Daar waar gezagsverhoudingen ter discussie komen te staan, wordt een principiële grens overschreden.