Eigen baas
De Heere Jezus stelt ons in deze gelijkenis de ellende voor van de jongste zoon om ons op de oorsprong van ons verderf te doen zien. Waarom werd hij zo ellendig? Merk op dat hij zei: „Vader, geef mij het deel mijns goeds dat mij toekomt.” Dat zegt hij als een kind dat niet langer onder de gehoorzaamheid van zijn ouders wil staan. Hij wilde zijn eigen meester zijn en zijn eigen brood eten. Hij eiste het zijne en zei: „Geef mij het deel van het goed dat mij toekomt. Ik zal het wel beheren.”Daarmee verviel hij, evenals Adam, in de zonde van ongehoorzaamheid. Dat was de val van onze eerste ouders. En die zonden worden mijn zonden zo gauw als de Heere mij daarvan overtuigt door de Heilige Geest. Dan worden wij de hoogmoed van onze natuur gewaar, dat wij evenals Adam onder God niet willen staan, maar onze eigen heer en meester willen zijn. Dat zoeken alle adamskinderen die in het eigene hun hemel willen zoeken. Het is echter veeleer de hel, naar eigen zin en wil te leven en naar het goeddunken van ons hart te wandelen.
De Heere zegt: „Mijn volk heeft twee boosheden. Mij, de springader des levende waters, hebben zij verlaten om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken die geen water houden.” O, worden we hier niet de grond van ons gruwelijk hart gewaar? De zoon wil niet uit de hand van zijn vader leven.
David Bruinings, predikant te Amsterdam (De vrije verkiezing en aanneming Gods, 1750)