Coöperaties hebben zeker toekomst
Heeft de coöperatie als bedrijfsvorm nog toekomst? Kan deze manier van ondernemen, waarin lidmaatschap en ledenkapitaal belangrijke pijlers zijn, het bolwerken in een klimaat waarin schaalvergroting en kapitaalbehoefte aan de orde van de dag zijn? Voor dr. ir. Onno Frank van Bekkum van het Netherlands Institute for Cooperative Entrepeneurship (NICE), onderdeel van Universiteit Nyenrode, is dat geen vraag. Mits het gevoel van lidmaatschap blijft bestaan en de leden in staat zijn goede bestuurders aan te trekken.
Nederland telt 6000 coöperaties. Jaarlijks verdwijnen er verschillende, maar er komen er toch elk jaar nog zo’n 400 nieuwe bij. Het aantal agrarische coöperaties in Nederland neemt gestaag af. Telde Nederland in 1999 nog 523 landbouwcoöperaties, een jaar later waren dat er 37 minder. De fusiegolf in 2000 ging gepaard met een omzetstijging van 10 procent.
De nieuwelingen zijn steeds vaker buiten de agrarische sector te vinden. Volgens Van Bekkum moeten we daarbij vooral denken aan technische adviesbureaus en notarissen. „Maar er zijn ook coöperaties voor de exploitatie van de kabel. En taxichauffeurs die gezamenlijk een taxicentrale runnen. Ook Combifoto, Expert, Intratuin en Sperwer werken op coöperatieve basis.”
Van oudsher zijn de meeste coöperaties te vinden in de agrarische hoek: voor de afzet van melk, vlees en eieren, voor de inkoop van veevoer en machines. Van die veelal lokaal opererende coöperaties is de laatste decennia weinig overgebleven. Stapje voor stapje zijn besturen en bedrijven samengesmolten. Een goed voorbeeld is zuivelgigant Friesland Coberco, waarin vele kleine zuivelfabrieken zijn opgegaan.
De agrarische coöperaties behoren tot de grote bedrijven in Nederland. HZPC (pootaardappelen), CR Delta (veeverbetering), Cosun (suiker), Avebe (aardappelmeel), Agrifirm (veevoer), Dumeco (varkensslachterij) en Campina (zuivel) zijn zichtbare resultaten van fusiegolven. Een grote coöperatie is verder Rabobank Nederland, het gezamenlijke bankbedrijf van 376 ’lokale’ banken.
De schaalvergroting heeft rechtstreeks te maken met de verandering van de marktsituatie, aldus Van Bekkum. „Veel coöperaties zijn opgezet vanuit de afzetgedachte. Boeren hebben melk en de zuivelfabriek moet die melk maar op de markt afzetten. In de jaren ’50 tot ’80 van de vorige eeuw was er vooral sprake van volumegroei. Daarmee is men op een gegeven moment tegen een grens opgelopen. Gaandeweg is de stap richting kwaliteit gezet.”
Er is een verschuiving opgetreden van bulkproducten naar producten met meer toegevoegde waarde. „Niet meer alleen melk, maar ook toetjes. Vooral producten waarmee meer verdiend kan worden. Friesland Coberco brengt bijna iedere maand een nieuw product op de markt.”
Met productontwikkeling en marketing is veel geld gemoeid, aldus Van Bekkum. Dat verklaart volgens hem het ontstaan van grote coöperaties. Want, zo stelt hij, er is veel geld nodig om bijvoorbeeld als Nederlandse zuivelcoöperaties staande te blijven naast giganten zoals Nestlé (Zwitserland) en Danone (Frankrijk). „Het is vechten om bij de laatste paar te blijven behoren. Wessanen en Numico hebben niet voor niets hun zuivelactiviteiten afgestoten. De grote investeringen zouden ten koste zijn gegaan van het rendement voor de aandeelhouders.”
Bij de clustering van coöperaties dreigt de band tussen leden en bestuur te verdwijnen. In zekere zin is dat niet erg, aldus Van Bekkum. Directe ledeninvloed zou de handen van de directies te veel binden. Marktgericht opereren vraagt volgens hem juist veel flexibiliteit: directies moeten snel kunnen inspelen op marktveranderingen.
Verder doet steeds vaker een externe financier, van bank tot investeringsmaatschappij, zijn intrede om overnames en research te bekostigen. Deze toetsen meestal de handelwijze van directie en bestuur op basis van rendementseisen. Van Bekkum: „Dat hoeft op zich niet slecht te zijn. Bankiers zullen zo’n bedrijf kritisch volgen en desnoods het beleid laten bijsturen als er sprake is van slecht management of onvoldoende toezicht door leden. Dat kan de redding voor een bedrijf betekenen.”
De Nederlandse Investerings Bank heeft onlangs als financier ingegrepen bij de topcoöperatie Cebeco toen de club ondermaats draaide. Het breed opgezette bedrijf wordt nu in delen verkocht aan de ’aandeelhouders’ en gaat zich helemaal richten op vleesverwerking.
De Cebeco-kwestie geeft volgens Van Bekkum aan hoe belangrijk het is om bij schaalvergroting te blijven zorgen voor een goede band met de leden. Die band is van levensbelang voor het bedrijf, meent hij. „Wij adviseren altijd de betrokkenheid van leden vast te houden. Je kunt voor kapitaal wel naar de beurs gaan, maar dan moet je je aandeelhouders tevreden stellen.
Aandeelhouders kijken altijd naar het rendement en kunnen hun geld op elk moment terugtrekken. Leden daarentegen zijn bereid met minder winst genoegen te nemen en meer geld in het bedrijf te laten. Voor hen persoonlijk is de continuïteit van de coöperatie op lange termijn van groter belang dan de jaarlijkse winstuitkering. Voor grote concerns zijn er genoeg mogelijkheden om de financiële betrokkenheid van leden te regelen. Je kunt denken aan ledenbewijzen, certificaten en obligaties.”
Die betrokkenheid vergt een goede communicatie tussen het concern en de leden, aldus Van Bekkum. Maar hij vindt ook dat leden hun verantwoordelijkheid niet uit de weg moeten gaan. „Het toezicht op de directie moet ook heel goed zijn. Het zijn miljardenondernemingen geworden en je praat over enorme investeringen. Dat betekent dat je voor de raad van commissarissen, die het toezicht uitoefent, mensen moet zoeken die een gesprekspartner voor de directie zijn. Dat kunnen heel goed mensen van buiten de sector zijn. Het moeten mensen zijn die ook krachtig de belangen van de boeren kunnen verwoorden.”
De groente- en fruitsector heeft met de oprichting van The Greenery tijdig het goede spoor weten te vinden, aldus Van Bekkum. „Grote supermarktconcerns willen niet meer op een veilingknop drukken”, zo schetst hij de veranderende markt. Dat The Greenery een paar moeilijke jaren achter de rug heeft, verrast hem geenszins. „The Greenery heeft in één keer de hele wereld willen veranderen: de fusie van negen veilingen en de ombouw van aanbodgericht naar marktgericht werken.”
Tegenvallende resultaten in de eerste jaren deden verschillende telers boos uit de organisatie stappen. Dat leek dreigender voor The Greenery dan het in werkelijkheid was, aldus Van Bekkum. „Bij The Greenery is de helft van de leden goed voor een omzet van 4 procent. Dat betekent dat er veel telers kunnen uitstappen zonder dat dit merkbaar is.”
Maar uit een coöperatie stappen of een coöperatie eventueel op de fles laten gaan, kan gevaarlijk zijn, waarschuwt Van Bekkum. „Zonder een Greenery of zonder een Dumeco houdt het op met de sector. Als het met zo’n bedrijf misgaat, is een hele sector zijn afzetkanaalkwijt.”