Herinneringen van twee ministers uit de vakbeweging
Titel:
”Ik en de verzorgingsstaat. Herinneringen van Wil Albeda”
Auteur: Wil Albeda
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2004
ISBN 90 850 6027 3
Pagina’s: 270
Prijs: € 19,50. Titel: ”Herinneringen van Pieter Bogaers, bouwminister”
Auteur: Reinhilde van der Kroef
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2004
ISBN 90 850 6026 5
Pagina’s: 275
Prijs: € 19,50.
Kort na elkaar verschenen bij uitgeverij Boom de biografieën van twee oud-ministers, te weten Albeda en Bogaers. De een gereformeerd (zelfs een tijdje vrijgemaakt), de ander rooms-katholiek. Beiden afkomstig uit de vakbeweging. Allebei thans rond de tachtig. Bogaers maakte een snelle carrière. Al voor zijn veertigste was hij minister van Volkshuisvesting. Albeda moest wat langer wachten tot hij op Sociale Zaken kwam. Dat was in 1977 in het eerste kabinet-Van Agt, een CDA/VVD-coalitie die eigenlijk niet zijn voorkeur had.
Beiden behoorden tot de linkervleugel van hun partij. Albeda bleef binnenboord, al had hij veel sympathie voor de christen-radicalen. Nadat hij in 1983 de Eerste Kamer verliet, was hij niet meer actief voor het CDA. Inmiddels beschouwt hij zich ook als republikein.
Bogaers brak na de nacht van Schmelzer met de KVP en werd een van de oprichters van de PPR. Toen die partij zich echter al spoedig ontwikkelde tot een radicaal-linkse partij die aan het christendom weinig boodschap had, stapte Bogaers er uit. Daarvoor betekenden de christelijke waarden voor hem toch te veel. Na enkele jaren keerde hij terug in de moederschoot van de KVP. Zijn gezondheid noopte hem echter al spoedig de actieve politiek te verlaten.
Vroeg aan de top
De biografie van Albeda beslaat in principe zijn hele werkzame leven. In die van Bogaers ligt het accent duidelijk op de periode tot 1968. De rest wordt in een kort slothoofdstuk afgedaan. Bogaers is een man die vroeg de top bereikte en daarna in vergetelheid raakte. Dat zal voor hem niet makkelijk zijn geweest.
In zijn biografie komt Bogaers over als het beste jongetje van de klas. Zowel voor als tijdens zijn ministerschap was hij (in eigen ogen) welhaast geniaal. Ook dat draagt ertoe bij dat het boek niet prettig leest. Zijn beleid als bouwminister wordt uiterst gedetailleerd beschreven, compleet met allerlei commentaren die destijds in de pers verschenen. Merkwaardig is ook de voortdurende afwisseling tussen de stukken waarin Bogaers zelf aan het woord is en die waarin zijn biograaf, Reinhilde van der Kroef, over hem schrijft.
Nu moet gezegd worden dat Bogaers het als minister van Volkshuisvesting ook goed deed. Zijn voorganger Van Aartsen (de vader van de huidige fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer) had zich erg passief opgesteld. Volgens Bogaers was het departement daardoor gedemoraliseerd. Zijn aanpak was daarentegen gericht op het motiveren van mensen op alle niveaus. Zo richtte hij zich najaar 1964 in een brief tot alle bouwvakkers en verzocht hun zich extra in te zetten. Het lukte inderdaad om de woningproductie dat jaar boven de 100.000 uit te laten komen.
Aangekleed humanisme
Het besef van waarden en normen en het accepteren van regels van moraal en maatschappelijk fatsoen waren voor Bogaers heel belangrijk. Tot zijn spijt moet hij constateren dat daar thans niet veel meer van over is. Mensen gedragen zich agressief en stellen ongegeneerd hun eigen belang voorop. Daarin toont Bogaers duidelijk zijn katholieke achtergrond. „Als de wil er is om iets tot stand te brengen is het mogelijk het bijna onmogelijke te realiseren”, zo laat zijn biograaf hem in het slothoofdstuk zeggen. Bovendien liet hij zich leiden door „het geloof in ’Hogere Machten’, die je best willen helpen, zolang je in Hen vertrouwen hebt.” Gaat het te ver om hier te spreken van aangekleed humanisme?
Aan de biografie van Albeda is eveneens de hand van een paar beroepsschrijvers te pas gekomen, maar qua opzet blijft het toch zijn verhaal. Dat leest een stuk prettiger. Overigens geldt ook van Albeda dat hij aardig van zijn eigen bekwaamheden overtuigd is. De titel ”Ik en de verzorgingsstaat” spreekt wat dat betreft boekdelen.
In beide publicaties wordt uitgebreid stilgestaan bij de jaren veertig en vijftig, de periode dat de twee oud-ministers studeerden en aan hun carrière begonnen. Dat was de tijd van de wederopbouw, de geleide loonpolitiek, het begin van de Europese samenwerking en de groei van de verzorgingsstaat.
Overigens laat Albeda’s geheugen hem in de steek als hij stelt dat de Algemene wet ouderdomsvoorziening pas op 1 juli 1957 in werking trad. Dat was een halfjaar eerder. Begin januari van dat jaar reikte de toenmalige minister Suurhoff (PvdA) van Sociale Zaken de eerste AOW-uitkeringen uit. Hij zei toen dat hij daarmee het risico liep dat men straks zou spreken van mensen die van Suurhoff trokken, zoals men het voordien had over Dreestrekkers. Wellicht hoopte hij ook dat dat zou gebeuren. De uitkeringen bedroegen destijds voor een ongehuwde 846 gulden. Niet per maand, maar per jaar!
Schilder
In het ouderlijk gezin van Albeda was men een groot bewonderaar van Schilder. Zelf had de jonge Wil Albeda een portret van deze theoloog boven zijn boekenkast hangen. Geen wonder dat de familie in 1944 met de Vrijmaking meeging. Als 19-jarige discussieerde Albeda permanent met leeftijdgenoten en thuis over kerkelijke vraagstukken.
Het strijdlustige van de vrijgemaakten stond hun echter tegen en na een paar jaar keerde het gezin Albeda terug naar de grote Gereformeerde Kerken. Wil Albeda drie jaar later dan zijn vader. Voor beiden was de vreugde in het kerkelijk leven echter voorbij. Wat kerkscheuringen allemaal teweeg kunnen brengen!
De oud-minister typeert zich als een ”discouraged church member”, een ontmoedigd kerklid. Kerkelijke functies heeft hij nooit aanvaard. Aan de latere ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken wijdt hij in zijn biografie geen woord. Kennelijk vond hij het allemaal wel best.
Achter de schermen
Het aardige van een biografie is dat die de lezer de gelegenheid biedt om achter de schermen te kijken. Dat wil nog niet zeggen dat er dan altijd zulke fraaie zaken tevoorschijn komen. Zo was Berghuis, de voorzitter van de ARP, tevens senator voor die partij, aan de drank. Albeda moest de klachten daarover opvangen van de griffier van de Eerste Kamer.
Met zijn partijgenoot Roolvink, eerst staatssecretaris en later minister van Sociale Zaken, kon Albeda het goed vinden, al stond Roolvink wat rechtser in de partij en wellicht ook in de Gereformeerde Kerken. Toen Roolvink ongeneeslijk ziek was, regelde hij dat Roolvink nog een keer een gesprek zou hebben met de net afgetreden koningin Juliana. Wel vindt Albeda het onbegrijpelijk dat Roolvink in het aangezicht van de dood het niet meer goed wilde maken met de vroegere CNV-voorzitter Ruppert.
Aan schrijven had Albeda geen hekel. Hij noemt het een behoefte die hij altijd heeft gehouden. Dat ging zelfs zover dat hij elke veertien dagen onder de naam van het AR-kamerlid Van Eijbergen, in zijn ogen een degelijke Veluwse bonder, een bijdrage schreef voor De Vaandrager. Dat was het blad van de Hervormde Jongelingsverenigingen op Gereformeerde Grondslag.