Het geniale grenst aan het bizarre
Titel:
”Het woord is aan de schrijver”
Auteur: Arjan Peters
Uitgeverij: Contact, Amsterdam, 2005
ISBN 90 254 1758 2
Pagina’s: 280
Prijs: € 22,50; Titel: ”Dichtersgesprekken”
Auteur: Marjoleine de Vos
Uitgeverij: Prometheus/NRC Handelsblad, Amsterdam, 2005
ISBN 90 446 0444 9
Pagina’s: 272
Prijs: € 17,95.
Arjan Peters, literair recensent van de Volkskrant, bundelde de interviews die hij de voorbije jaren had met schrijvers en dichters onder de veelzeggende titel ”Het woord is aan de schrijver”. Marjoleine de Vos had voor NRC Handelsblad een reeks gesprekken met dichters, steeds aan de hand van een concreet gedicht. Ze werden bijeengebracht in een boek dat de titel ”Dichtersgesprekken” meekreeg. Voor liefhebbers van literatuur twee interessante en waardevolle boeken.
Veel lezers van literaire werken blijken er behoefte aan te hebben de schrijver van hun favoriete boeken in levende lijve te ontmoeten en te horen vertellen over zijn werk. Literaire avonden zijn in trek en schrijvers kunnen er soms druk mee zijn. Ze doen het al dan niet van harte, laten kunnen ze het nauwelijks omdat het commercieel interessant is. De vraag is: Heeft een echte lezer het nodig om de schrijver zelf te horen en te zien? Hier raken we aan een oude kwestie: Moet je iets uit het privé-leven van de schrijver weten om zijn werk te kunnen begrijpen en waarderen? Cees Nooteboom omschrijft deze behoefte als ”bekentenisindustrie”. Hij wenst er niet aan mee te werken, ook al bekent hij dat er in sommige van zijn werken biografische en autobiografische elementen verwerkt zijn.
Hoe het ook zij, in de boeken van Peters en De Vos kom je niet veel te weten over de persoonlijke wederwaardigheden van de schrijvers, maar wel veel over hun motieven, hun visie op literatuur, hun omgaan met taal, hun manier van werken, de achtergronden van waaruit hun werk tot stand is gekomen en komt. Uiteraard komen de lotgevallen van de mens die elke schrijver is daarbij ter sprake, maar altijd met het oog op het werk. Dat acht ik van beide boeken een voornaam winstpunt waardoor je als lezer werkelijk geholpen wordt om de publicaties van de schrijvers beter te doorgronden.
Chaos
Interessant is het te zien hoe verschillend wordt aangekeken tegen het schrijfproces. Voor de een is het zo veel als „de chaos in je hoofd bedwingen en ordenen” (J. J. Voskuil), voor de ander is het juist „chaos brengen in de orde, in dat wat te geordend is, in de werkelijkheid zoals veel mensen die wensen” (W. Brakman). En voor nog weer een ander is het „soms toegeven aan de behoefte je geordende bestaan even te doorbreken” ondanks het besef dat je eigenlijk pas kunt bestaan als mens als je een geordend bestaan leidt (C. O. Jellema). Schrijven om te ordenen of schrijven om te chaotiseren of schrijven om de saaiheid van het dagelijks leven te doorbreken.
Schrijven is voor velen een levensbehoefte (geworden). Ze zijn er ooit aan begonnen en kunnen er nu niet meer mee ophouden. Zoals de onlangs negentig jaar geworden dichter Leo Vroman het zegt: Ik schrijf, geloof ik, omdat ik het nog steeds niet duidelijk genoeg gezegd heb. Ik ben eigenlijk geen dichter, zegt hij. Altijd als ik iets geschreven heb, overvalt me de teleurstelling dat het alweer niet precies is wat het zou moeten zijn. Ook Hella S. Haasse laat zien wat voor haar de achtergrond is van haar grote literaire ijver en inzet: schrijven is mijn leven. Zo heeft ze contact met de werkelijkheid. Nooit kan ze haar oeuvre dan ook als afgerond beschouwen. „Ik heb nog zo oneindig veel meer wat ik zou willen schrijven dan ik tijd van leven heb.”
Schrijven is voor sommigen ook een vorm van overleven geweest. Hella Haasse kwam als heel jong meisje met haar broertje uit Indië in Nederland aan zonder haar ouders. Ze voelde zich hier absoluut niet thuis. Door weg te dromen in fantasieën en door heel veel te lezen hield ze zich als kind op de been. Daar is het schrijven begonnen, vertelt ze. Remco Campert was tweeënhalf jaar toen zijn ouders scheidden. In 1943 kwam vader Jan Campert om in concentratiekamp Neuengamme. Lang had hij last van een „gekwetste kinderziel.” Maar het schrijven trok me daaruit weg, zo vertelt hij. Schrijven en lezen als therapie.
Jeroen Brouwers -dit jaar 65 geworden en omdat hij onlangs herdacht dat hij veertig jaar geleden debuteerde als schrijver dit jaar geëerd met een Schrijversprentenboek en een tentoonstelling in het Haagse Letterkundig Museum- vertelt opnieuw het bittere verhaal van zijn jeugd: als tienjarig kind door zijn ouders gedumpt in een jongensinternaat. Wie zijn vele boeken en geschriften kent, herinnert zich de somberte en het tobberige daaruit.
Er is wel eens spottend opgemerkt dat kunstenaars, onder wie schrijvers, een lichte of een minder lichte tik hebben. Bij het lezen van sommige interviews moest ik daar inderdaad weer aan denken. Het geniale grenst bij tijden aan het bizarre. Dan hoef je niet alleen te denken aan iemand als J. M. A. Biesheuvel („Het gaat weer goed met Biesheuveltje”) of aan Gerard Reve („Mijn broer Karel, die niet zonder talent was, schreef vooral erg eigenwijze boeken”). Gerrit Komrij, de hofnar van de vaderlandse letterkunde, kan er bij tijden ook wat van. „Met het verzamelde werk van J. Bernlef teistert men de vuilnisman”, is zo’n typische regel van hem. En het is goed kennis te nemen van de verzuchting waarmee het interview door Arnon Grunberg wordt afgesloten: „Ik zit vol haat, en haat is een ongekende drijfveer om te schrijven.”
Poëzie
De gesprekken van Marjoleine de Vos (zelf dichter, bundels: ”Zeehond graag” (2000) en ”Kat van sneeuw” (2003)) gaan steeds uit van een concreet gedicht. Dat gedicht staat eerst in zijn geheel weergegeven en vervolgens gaat De Vos soms bijna regel voor regel samen met de dichter de betekenis na. Waarom hebt u hier voor dat woord gekozen? En waarom breekt u daar de regel af? Waarom gebruikt u geen leestekens? Of waarom hebt u hier die witregel geplaatst? De Vos voerde gesprekken met vooraanstaande dichters van onze tijd: Jan Eijkelboom, Eva Gerlach, Lloyd Haft, C. O. Jellema, Rutger Kopland, Jane Leusink, Willem Jan Otten, L. F. Rosen en nog vele, vele anderen.
De poëzie moet het met veel minder lezers doen dan het proza. Maar de interviews van Peters (met Jellema en Kopland bijvoorbeeld) alsook de leerzame gesprekken van De Vos met dichters over hun werk, zijn voor de vaak naar betekenis tastende poëzielezer uiterst waardevol. Daarom: zeer aanbevolen.