Jozef en Boaz als typen van Christus
Wanneer mag een dominee gaan vergeestelijken? „Nooit”, stelde ds. A. Moerkerken donderdagavond in Gouda op een thema-avond van de -inmiddels dertig jaar bestaande- Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO) van de Gereformeerde Gemeenten.
Vergeestelijken, lichtte de predikant toe, „is een schriftgedeelte behandelen als een allegorie als het dat niet is. Dan gaan we de dochters van Jeruzalem uit Lukas 23 zien als typen van de bekommerde kerk, van een bepaalde stand in het genadeleven. Terwijl Lukas 23 geen allegorie ís.”
Anders ligt het voor bijvoorbeeld het Hooglied van Salomo, had hij in zijn referaat gezegd. „Het Hooglied ís een allegorie. Als een predikant het dan ook als zodanig uitlegt, is hij niet aan het vergeestelijken maar is hij een allegorie aan het uitleggen.”
Maar valt wel vanuit de Schrift te bewijzen dat we het boek Hooglied zo mogen uitleggen? luidde een vraag aan het forum. Forumlid ds. J. J. van Eckeveld beantwoordde die vraag bevestigend. „De gedachte dat het Hooglied een allegorie is, heeft, zoals dr. M. Verduin in zijn proefschrift aantoont, heel oude papieren. Dit is echt niet typisch iets van de Gereformeerde Gemeenten. En wat het schriftbewijs betreft: de verhouding tussen Christus en Zijn gemeente wordt in de Schrift meermalen getypeerd als een verhouding tussen bruid en bruidegom. Het boek Hooglied uitleggen als een allegorie is dus helemaal in lijn met de rest van de Schrift.”
”De schaduwen vooruit”, zo luidde het thema van de avond, die veel belangstelling trok. Vragen die centraal stonden, waren onder andere: Wanneer en hoe mogen we spreken over typen van Christus in het Oude Testament? Mogen we nog verder gaan en het boek Ruth zien als een analogie van het geestelijk leven, waarin de standen van het genadeleven zichtbaar worden? Wanneer overschrijden we hier een grens en vervallen we in ongeoorloofde vergeestelijking?
In zijn referaat gaf ds. Moerkerken aan „minder scrupuleus” te willen zijn dan dr. J. G. Aalders, die van mening was dat het niet geoorloofd is om in iedere oudtestamentische bijbelheilige een type van Christus te zien. Volgens dr. Aalders moet de Schrift hiertoe zelf uitdrukkelijk aanwijzingen geven, zoals bij Jona. „Anders vervalt men in het euvel van allegorisering.” Ds. Moerkerken: „In deze gedachtegang zou de geschiedenis van Jozef buiten de sfeer van de typologie vallen. En Boaz zou als type van Christus niet in aanmerking komen. Die kant willen wij beslist niet op. Het zou de prediking aanzienlijk verarmen en bovendien, naar mijn mening, Gods Woord tekortdoen.”
Toch signaleerde hij op dit punt ook gevaren. „Soms wil men altijd en overal bij het lezen van het Oude Testament typen ontwaren, ook wanneer de Heilige Geest het zo niet heeft bedoeld. Wie dat doet, vervalt in typologese. Een ander gevaar ontstaat als we er bij de uitleg van typologische stoffen niet voor waken dat het type ook type blijft. Dan horen we in een preek een uitdrukking als: „Die dierbare Boaz, Die zich in de eeuwigheid voor Ruth al Borg heeft gesteld.” Zo mag het niet. Hier worden type en antitype door elkaar gehaald.”
Juist de Bijbel zelf verklaart sommige schriftgedeelten typologisch, zei ds. Moerkerken. „In 1 Korinthe 10 wordt zelfs een steen beschreven als een beeld van Christus. Zou Boaz dat dan niet zijn?”
We mogen het boek Ruth en de geschiedenis van Jozef ook lezen als een analogie van het geestelijk leven, stelde de rector van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten. „„Zoals Boaz en Ruth… zó…” Let wel: daarmee is niet gezegd dat het de eerste of enige bedoeling is van het boek Ruth om ons te laten zien hoe een zondaar tot Christus wordt geleid. Het gaat er de Heilige Geest hier primair om Gods heilsgeschiedenis te tekenen. Maar dat is niet het enige. Het kleine bijbelboek Ruth geeft ons ook helder onderwijs over de standen in het genadeleven.”
Is het niet zo dat het vertrekpunt voor een bepaalde analogie vaak ligt in het geestelijk leven van een mens en niet zozeer is op te maken uit de Bijbel zelf? wilde een aanwezige van het forum weten. Ofwel: zijn dergelijke analogieën nu door mensen geïnterpreteerd of door God geïnspireerd? Ds. Moerkerken: „De vraag moet altijd maar zijn: Spreken wij naar de zin en mening van de Heilige Geest? En dan geldt: Wie in het thuiskomen van de verloren zoon een beeld ziet van hoe de Heere een mens bekeert, gaat naar mijn overtuiging niet te ver. Anders ligt het als hij vervolgens in het gemeste kalf een beeld van het offer van Christus ziet. Dat voelen we intuïtief wel aan.
Ooit, ik was toen 28, sprak een oude man mij aan op de biddagpreek die ik had gehouden - mijn eerste. In het bijbelgedeelte waarover ik preekte werd onder meer gezegd: „Leen mij drie broden.” Voor die oude man was het eigenlijk geen biddag geweest. Want die drie broden, zei hij, waren de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, en dat had ik niet gezegd. Welnu: Dát is vergeestelijken.”
Calvijn moest van vergeestelijken heel weinig hebben, constateerde de predikant. „Hij was daar zelfs zo afkerig van dat hij de geschiedenis van Jozef beschrijft, vrijwel zonder Jozef als een type van Christus te tekenen. Calvijn -die overigens wel typologieën kent en die ik als schriftuitlegger hoog heb staan- is, in zijn afkeer van de middeleeuwse allegorese, terughoudender dan wij op dit punt zijn. Luther was een stuk minder beducht. Hij wilde in elke tekst van het Oude Testament Christus ontdekken.”