Twijfels over Amerika’s „trouwe” bondgenoot Pakistan
Hoe betrouwbaar is president Musharraf van Pakistan als Amerika’s medestander in de strijd tegen het terrorisme? Washington lijkt daar zelf niet aan te twijfelen, maar veel deskundigen doen dat wel. „Osama bin Laden pakken? Het Pakistaanse leger kijkt wel uit. Zolang ze naar hem „zoeken” zijn ze verzekerd van een vette pot geld uit Amerika.”
President Bush is er vast van overtuigd: democratisering van landen in het Midden-Oosten zal potentiële terroristen de wind uit de zeilen nemen. Maar voor één land maakt Bush een uitzondering: Pakistan. Daarover redeneren de Amerikanen juist omgekeerd: het militaire bewind van president Musharraf is voor het bestrijden van het al-Qaida-netwerk effectiever dan een democratisch gekozen burgerbestuur, want daar komt slechts interne instabiliteit van.
En daarom wordt de generaal -als medestander in de strijd tegen het internationaal terrorisme- geknuffeld en verwend door de Amerikanen. In een begin dit jaar verschenen paper van het Asia-Pacific Center for Security Studies (”Pakistan and the United States 2004-2005: Deepening the Entente”) geeft dr. Robert Wirsing een kleine opsomming van de Amerikaanse cadeaus. Zo kreeg Pakistan vorig jaar de status van Belangrijke Niet-NAVO-Bondgenoot (Major Non Nato Ally, MNNA), waardoor het op dezelfde hoogte kwam als andere VS-partners: Israël, Japan, Australië en Zuid-Korea.
Maar zijn land kreeg meer. Van september 2001 tot en met dit jaar ontvangt Pakistan 1,16 miljard dollar aan Amerikaanse militaire steun en in de jaren 2003 en 2004 kwam daar nog eens een extraatje van 1,32 miljard dollar bij - volgens Wirsing maar liefst eenderde van het totale defensiebudget van Pakistan.
„Vindt u het vreemd dat het Pakistaanse leger er maar niet in slaagt Osama bin Laden te pakken te krijgen?” schreef een briefschrijver onlangs in de Financial Times. Ze kijken wel uit! Zolang ze naar hem zoeken zijn ze jaarlijks verzekerd van een vette pot geld uit Amerika.
Toch lijkt het erop dat de Amerikanen tegenover Musharraf geen sinterklaasje spelen. Pakistan heeft zich ertoe moeten verplichten de strijd tegen het internationaal terrorisme volop mee te helpen uitvoeren. Die Pakistaanse bijdrage kent op papier drie onderdelen: het bestrijden van extremistische moslimorganisaties in Pakistan zelf, intensivering van de controle van de grens tussen Pakistan en Afghanistan (waar voortvluchtige Taliban- en al-Qaida-strijders nogal eens heen en weer pendelen) en het tegenhouden van militante moslimstrijders die in het Indiase deel van Kasjmir dood en verderf willen zaaien.
Washington heeft erop gehamerd dat met name de fundamentalistische religieuze scholen in Pakistan, de madrassa’s, moeten worden hervormd, omdat ze een kweekvijver zijn voor terroristische rekruten. Verder moeten militante organisaties worden verboden, geldstromen naar terroristen worden drooggelegd en terroristen worden opgepakt.
Eind vorig jaar wisten de VS te melden dat Islamabad een kleine 600 vermeende terroristen had gearresteerd, van wie er ruim 400 aan de VS zijn overgedragen. Het laatste grote succes werd vorige maand gemeld: de arrestatie van een sleutelfiguur binnen het al-Qaida-netwerk, Abu Faraj al-Liby. Triomfantelijk liet Musharraf weten dat Pakistan „de rug van de terreurorganisatie had gebroken.”
Maar hoe staat het nu werkelijk met de aanpak van het terrorisme door Musharraf? Bar slecht, menen de opstellers van een rapport van de International Crisis Group (ICG) dat op 18 april onder de titel ”The State of Sectarianism in Pakistan” verscheen. Musharraf suggereert dat hij de militante islam aanpakt, zo luidt de boodschap van deze studie, maar in werkelijkheid vormen hij en zijn militairen een bondgenootschap met de leiders van de radicale islam, de mullah’s. En dat gebeurt omdat Musharraf als zelfbenoemde machthebber iedere legitimiteit mist en daarom tegenover de seculiere democratische krachten in het land steun zoekt bij deze islamitische groeperingen.
En dat heeft grote gevolgen. Pakistans optreden tegen militante organisaties is op zijn zachtst gezegd halfslachtig. Verboden verklaarde organisaties duiken onder nieuwe namen weer op en de jihad bloeit als nooit tevoren. Leidinggevende figuren binnen de extremistische islam zijn vrij hun haatpreken te houden. En nog steeds stroomt er geld naar de madrassa’s - zij het dat het nu is om de leiders tot gematigdheid om te kopen.
Het (islamitisch) sektarisch geweld dat Pakistan de laatste jaren teistert, houdt direct verband met deze staatssteun aan moslimorganisaties, stelt het ICG-rapport. Want rondom de financiële voederbak van de staat verdringen zich talloze rivaliserende moslimgroeperingen, politieke partijen, jihadmilities en madrassanetwerken. Pakistan telt nu 245 religieuze groeperingen, waarvan er ruim 100 zijn gericht op de buitenlandse jihad en 82 op de interne strijd tegen rivaliserende moslimsekten.
Door exclusieve steun aan een bepaalde stroming binnen de islam te geven -de soennitische- en deze landelijk in wetten, het onderwijs en de cultuur te laten domineren, werkt Musharraf ook nog eens ernstige discriminatie van minderheden in de hand: ahmadi’s, sjiieten, en niet te vergeten: christenen.
Hoe ver die samenwerking tussen de staat en radicale moslims gaat, bleek vorige maand tijdens een vreedzame betoging in Lahore. Op 14 mei werd daar een protestdemonstratie georganiseerd van diverse mensenrechtenorganisaties, gericht tegen het zogenaamde ”mullaïsme”: de macht en invloed van de mullahs, religieuze leiders. Maar voordat de betoging kon beginnen sloeg de politie de samenkomst uiteen, daarbij geholpen door leden van de radicale partij Jamaat-e-Islami, die met tien tot vijftien bussen waren aangevoerd. In het verslag dat onder meer Open Doors verspreidde, staat dat „de politie en de Jamaat-e-Islami-activisten vrouwen aan hun haren meesleepten, en zelfs bij sommigen de kleren van hun lijf trokken.” Ook de bekende mensenrechtenvoorvechtster en advocate Asma Jahangir werd mishandeld.
Het binnenlands sektarisme is intussen voor de VS en de westerse wereld geen ver-van-mijn-bedshow meer, want veel van de groeperingen hebben nauwe banden met het internationaal terrorisme. „Het religieus sektarisme in Pakistan is in feite de belangrijkste bron van terroristische activiteiten in Pakistan en daarbuiten”, aldus het ICC-rapport.
Wat de opstellers van het rapport betreft zet president Bush daarom ook Pakistan op de lijst van landen die echte democratie gaan invoeren, als tegengif voor het terrorisme. „De keuze is niet die tussen de militairen en de mullahs, maar die tussen echte democratie en de huidige alliantie tussen het leger en de mullahs, die verantwoordelijk is voor het religieuze extremisme.”