De uitspraak van het hof betekent volgens analisten een nederlaag voor de regering-Bush in haar pogingen boekhoudfraude tegen te gaan.

Andersen was de accountant van energiegigant Enron, die in 2001 ten onder ging nadat daar grootschalige boekhoudfraude aan het licht was gekomen. In 2002 werd Andersen schuldig bevonden aan het belemmeren van de Amerikaanse rechtsgang omdat het documenten had vernietigd. Het hooggerechtshof heeft nu bepaald dat de instructies aan de juryleden destijds te vaag waren. Daardoor konden zij niet correct beoordelen of de accountant justitie inderdaad had gedwarsboomd.

Andersen liet in het najaar van 2001 een groot aantal documenten over Enron in de versnipperaar verdwijnen, terwijl een onderzoek van de Amerikaanse beurswaakhond SEC naar de energiereus al in volle gang was. In juni 2002 bepaalde een Amerikaanse jury dat de accountant justitie had tegengewerkt. De firma kreeg in deze zaak een boete.

De advocaten van Andersen hadden aangevoerd dat de aanwijzingen waarmee de juryleden het destijds moesten doen niet deugden. Deze instructies verplichtten de aanklagers niet om aan te tonen dat Andersen oneerlijk had gehandeld toen medewerkers opdracht kregen documenten te versnipperen, aldus de advocaten. Het hooggerechtshof ging mee in die redenering.

Overigens was het hof er niet van overtuigd dat Andersen indertijd te goeder trouw handelde. Daarover sprak het zich niet uit.

Mede naar aanleiding van de Enron-affaire maakte de regering-Bush het bestrijden van witteboordencriminaliteit tot een van haar prioriteiten. Enron ging failliet nadat was gebleken dat het concern grote verliesposten buiten de boeken had gehouden.

De uitspraak van het hooggerechtshof betekent volgens advocaat Stephen Ryan, gespecialiseerd in bedrijfsrecht, dat er in het vervolg bij processen betreffende bedrijfsfraudes scherper gekeken moet worden naar de „misdadige opzet” bij allerlei vormen van manipulaties. Dat zal vervolgingen volgens Ryan moeilijker maken.