Zwaar of licht
Het aprilnummer van Socialisme en Democratie (PvdA) is voor een belangrijk deel gewijd aan het thema ”Links en de moraal”, waarover drie maanden geleden een congres werd gehouden.
Sociologiehoogleraar Jan Willem Duyvendak constateert dat er in Nederland een duidelijke vooruitstrevende seculiere ”moral majority” is ontstaan. Niet alleen linkse partijen, maar ook VVD en CDA, nemen het nu op voor homo’s en vrouwen. Dat betekent een relatief grote waardekloof ten opzichte van orthodoxe minderheden, hetzij islamieten, joden of christenen.
Hij betitelt die als zware gemeenschappen (zwaar ook in de zin van intensief) die nodig verlicht moeten worden. Niet door ze regelrecht te bestrijden, maar door de voorstanders van verlichting in deze zware gemeenschappen te steunen. Mensen moet het makkelijker gemaakt worden om eruit te stappen. „Via onderwijs en andere vormen van opdringerigheid (maatschappelijke activering tot achter de voordeur)” moeten ze vertrouwd gemaakt worden met alternatieve opvattingen in het leven.
Daartegenover wijzen anderen erop dat deze zware gemeenschappen een hecht karakter dragen. Marjolijn Februari, filosoof en jurist, vermeldt dat in haar familie hersteld hervormde personen zieke homoseksuele familieleden verzorgen, ondanks de afkeer van hun levenswijze.
Het kost veel (sociaal en psychisch) om met een zware gemeenschap te breken. Men laat daar de ander niet gauw los. Daarbij komt dat de door Duyvendak bepleitte lichte gemeenschappen, die gebaseerd zijn op vrijwilligheid en keuzevrijheid, waar je gemakkelijk kunt toetreden en ook weer uittreden, veelal niet veel houvast bieden.
Volgens de sociaal filosofe Baukje Prins beantwoorden identiteitsbepalende zware bindingen in kleine kring aan een basisbehoefte van ieder mens. Daar zou ze wel eens gelijk in kunnen hebben.
In het aprilnummer van Wapenveld analyseren twee jonge promovendi, Herman Paul en Bart Wallet, de wijze waarop vorig jaar de kerkhervorming werd herdacht. Hun uitgangspunt is dat die wijze van herdenken het een en ander zegt over het zelfbeeld van de Nederlandse protestanten, ja ons dingen kan laten zien die nog niet hardop worden uitgesproken.
De auteurs komen tot de conclusie dat slechts in de reformatorische zuil de Reformatie nog als exclusieve norm geldt. In orthodoxe gemeenten daarbuiten is de Reformatie geen exclusief voorbeeld meer, maar een inspiratiebron. Zij verklaren dat uit het gegeven dat in die orthodoxe gemeenten, als gevolg van hun openheid voor de moderne cultuur, de afstand tot de Reformatie te groot geworden is. Daarentegen wordt de reformatorische zuil tot nu toe minder beïnvloed door de moderniteit.
Dat is een gedachtegang die stof tot nadenken biedt. Volgens de auteurs heeft deze verandering niet zozeer met religieuze orthodoxie te maken. Maar dat lijkt mij moeilijk vol te houden. Die stelling onderbouwen ze verder ook niet.
In Acta Politica schrijft de Leidse politicologe Renske Doorenspleet over de relatie tussen kiesstelsel en democratische kwaliteit. Daarbij schenkt zij vooral aandacht aan gemengde stelsels. Vormen deze gemengde kiesstelsels, waarbij evenredige vertegenwoordiging gecombineerd wordt met een districtenstelsel, het beste of het slechtste van twee werelden?
Het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging heeft als sterke punt dat minderheden daardoor beter vertegenwoordigd zijn, een districtenstelsel (dat meestal leidt tot een tweepartijenstelsel) wordt geacht een grotere politieke duidelijkheid en stabiliteit op te leveren. Het effect van gemengde stelsels is echter tot dusver weinig bestudeerd.
De helft van alle democratische landen heeft een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, 30 procent een districtenstelsel en 20 procent een gemengd stelsel. Gemeten aan de hand van een aantal kwaliteitscriteria levert de evenredige vertegenwoordiging het beste resultaat. Gemengde stelsel doen het het slechtste. Dan gaat het om de gemengde stelsels zoals Japan en Rusland die kennen.
Het Duitse stelsel, dat ex-minister De Graaf in Nederland wilde invoeren, ziet Doorenspleet eigenlijk als een variant van de evenredige vertegenwoordiging. Dat scoort nagenoeg even goed op de democratische kwaliteitscriteria.
Overigens moet daarbij natuurlijk altijd de vraag gesteld worden wat men tot die kwaliteitscriteria rekent. Dat is hier bijvoorbeeld ook het percentage vrouwelijke parlementariërs.
Drs. P. Verhoeve stelt in het jongste nummer van Zicht, uitgave van het studiecentrum van de SGP, het belang van religie voor de staat aan de orde. „Religie is immers bron van sociale cohesie, moraal en regulatie.” De staat moet daarom gebruikmaken van de religieuze infrastructuur in de samenleving. Daarbij wijst Verhoeve een ”civil religion” af. Dat begrip krijgt van hem echter een nogal seculiere invulling. In de Amerikaanse traditie (”one nation under God”) gaat men daar toch anders mee om.
Overigens zou wat meer onderscheidenlijk spreken over religie hier geen kwaad kunnen. Het moet ons immers gaan om de gereformeerde religie. Waarbij andere religies en niet-religieuze levensovertuigingen maatschappelijk waardevol zijn, voorzover bepaalde bijbelse waarden daarin tot uitdrukking komen.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD