Particuliere legers moeilijk te reguleren
Het IKV bood deze maand een brochure aan over particuliere militaire organisaties (PMO’s) aan de vaste kamercommissie voor buitenlandse zaken. In het document leest Willem Schneider
een realistische analyse. Bij de oplossingsrichtingen komt het idealisme boven drijven. De beëindiging van de Koude Oorlog, de bezuinigingsdrift bij Defensie, de opkomst van de falende staten (”failing states”) en de toename van de intrastatelijke conflicten zijn omstandigheden die het geweldsmonopolie van de staat verminderen.
Door dit verlies is het geen verrassing dat zwakke staten een grote markt zijn voor particuliere militaire ondernemingen. De IKV-brochure beschrijft de toenemende belangstelling. Veel regeringen (de Amerikaanse regering voorop) maken dankbaar gebruik van huurlingen. Vooral de situatie in Irak toont aan hoe sterk de coalitietroepen afhankelijk zijn van deze particuliere bedrijven.
Maar ook de VN zijn in Sierra Leone afnemer geweest. De VN-secretaris-generaal, Kofi Annan, heeft wel eens overwogen om in Rwandese burgeroorlog privé-militairen te werven om strijders en vluchtelingen van elkaar te scheiden!
Natiestaat
Politiek bezien heeft de privatisering van de oorlog voordelen: de PMO’s hoeven geen verantwoordelijkheid aan parlement of bevolking af te leggen. Regeringen kunnen voor wandaden ook niet door de internationale gemeenschap ter verantwoording worden geroepen.
Interessant is dat de IKV-brochure enkele historici noemt die vinden dat de intrastatelijke conflicten, de vervaging van de grenzen tussen particuliere militaire bedrijven en het leger, en de privatisering van de oorlog doen denken aan de situatie vóór 1648. Toen werd bij de Vrede van Westfalen de grond gelegd voor het huidige Europese statenstelsel. De staat werd de belangrijkste entiteit in de internationale politiek.
Opvallend is de door de IKV-brochure aangehaalde opvatting dat PMO’s kunnen bijdragen aan desintegratie van de staat. En deze desintegratie zal leiden tot een terugkeer van conflicten zoals die zich voordeden van de veertiende tot de zeventiende eeuw. De oplossing tot voorkoming van dit soort conflicten wordt niet gezocht in een supernationalisme (zoals een Europese Unie), zoals minister Donner onlangs suggereerde, maar juist in het herstel van het primaat van de natiestaat in de internationale politiek.
Idealisme
Het IKV roept op tot regulering van de PMO’s. De afwezigheid van verantwoording en het gebrek aan transparantie wordt mogelijk op deze wijze verminderd. De keuze van het IKV voor regulering en niet voor een algemeen verbod is een realistische. De brochure stelt dat de diensten van de PMO „nuttige en belangrijke activiteiten” zijn die kunnen bijdragen aan de internationale veiligheid. Het betreft dan militaire randtaken (adviseren, trainen, logistieke steun en het verzamelen van inlichtingen).
Het lijkt me dat SP en GroenLinks deze keuze van de vredesbeweging niet zullen meemaken. Want tussen deze randtaken en de daadwerkelijke gevechtshandelingen liggen nogal wat grijze gebieden. De groei van de PMO’s accepteert het IKV. „Zonder regulatie is dat een zorgwekkende ontwikkeling.” Bij de regulatie kunnen de PMO’s hun diensten leveren aan „geaccepteerde” klanten, zoals legitieme staten (wie bepaalt wanneer een staat legitiem is?), internationale organisaties (ook de NAVO?), en de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s).
Hoe vindt de regulering plaats? De brochure geeft hiertoe enkele aanbevelingen, waarbij het idealisme de boventoon voert. Kort gezegd komt het neer op het geven van een keurmerk, de introductie van een gedragscode, de registratie en het uitgeven van licenties en ook nog eens een monitorsysteem. Dat alles moet op nationaal, Europees en internationaal niveau gebeuren.
Hoofdkantoor
Opvallend is dat -hoe kan het ook anders- veel wordt verwacht van regulatie op Europees niveau, met name van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Dat vind ik een zwak element in de brochure. Dit GBVB staat -ondanks alle retoriek- nog in de kinderschoenen. Zeker institutioneel, de EU-minister van Buitenlandse Zaken, het Europees Defensieagentschap - het zijn instanties die nog moeten beginnen. Soms bekruipt mij het gevoel dat het IKV zelf erkent te idealistisch te zijn.
Want als er inderdaad een goedwerkende Europese regulatie is, staat deze regulering model voor een internationale conventie. Echter, dat lijkt weer een brug te ver: zo’n conventie is „wenselijk, maar zal een niet haalbare mogelijkheid zijn. De politieke wil is vooralsnog tegen een conventie.” En daarmee wordt de kern van het probleem aangeroerd.
Regeringen hebben in een tijd van bezuinigen op Defensie of bij een zwak bestuur de PMO’s juist nodig als een verlengdearmconstructie van hun leger. Het zal dus nog lange tijd duren voordat de PMO’s met hun hoofdkantoor in de Verenigde Staten of buiten Europa worden geconfronteerd met (het sanctieregime van) de regulering.
Verder mogen de PMO’s en de Moedjahedien en andere religieus geïnspireerde militaire organisaties niet op één lijn worden gesteld. De laatste groep, geassocieerd met een gewelddadige jihad, is niet gelijk aan geregistreerde bedrijven die „nuttige militaire diensten” leveren. Hezbollah en al-Qaida hebben dus vrij spel…
Het IKV heeft een realistische brochure geschreven. Verrassend is dat dit Vredesberaad erkent dat PMO’s nuttige militaire diensten kunnen verlenen. De weg tot regulering is echter idealistisch.
De auteur is politicoloog en was werkzaam bij onder meer de vaste kamercommissie voor buitenlandse zaken en voor defensie.