„Willibrord was een echte netwerker”
Wat geloven Nederlanders in het eerste millennium van onze jaartelling? Op het schoolbord voorin de zaal tekent historicus dr. Marco Mostert een kruisje. „Voor ons is dit een religieus symbool. Maar voor mensen op een andere verdieping van dit gebouw is het misschien een wiskundig symbool. Het gaat er maar net om welke betekenis je eraan geeft.”
Acht wetenschappers spraken vrijdag in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam over het thema ”Religie in Nederland in het eerste millennium”. Het symposium werd georganiseerd door het Archeologisch Centrum van de VU en het Centrum voor Nederlandse Religiegeschiedenis (ReLiC).
Hoe gingen zendelingen als Willibrord en Bonifatius tewerk toen ze het Evangelie in de Nederlanden brachten? De Utrechtse mediëvist dr. Rob Meens laat aan de hand van het zogeheten boeteboek van Willibrord zien welk gedrag werd verwacht van christenen in een heidense samenleving. „Het boek verbiedt christenen om heidense vrienden te helpen bij het verbranden van hun doden. Wanneer ze een juk of een kar uitleenden om hout voor de brandstapel te vervoeren, moesten ze vier weken boete doen”, illustreert Meens.
Willibrords boeteboek vraagt wel het een en ander van pasbekeerde christenen, beseft Meens. „Ze moesten zich van hun heidense buren distantiëren, afzien van seksuele activiteiten buiten het huwelijk en kieskeuriger worden wat betreft hun menukaart.” De grondtoon van Willibrords boeteboek is echter gematigd, vindt hij. „We weten natuurlijk erg weinig van Willibrord, maar historici schrijven hem een soepele vroomheid toe en spreken van een goede organisator, een echte netwerker. Hij was waarschijnlijk een beminnelijk mens.”
Zijn landgenoot Bonifatius was uit ander hout gesneden. Meens: „Uit zijn brieven maken sommigen op dat het een wat starre, formalistische en lang niet altijd even vriendelijke man was. Bonifatius lijkt inderdaad iemand te zijn geweest die het conflict niet schuwde, die graag duidelijke en heldere regels volgde en die gevoelig was voor autoriteit.”
Dr. Frans Theuws, hoogleraar middeleeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam, zet kanttekeningen bij het gebruik van heiligenverhalen voor de beschrijving van de geschiedenis van het christendom. „Ons beeld wordt bepaald door de levensbeschrijvingen van de helden van de kerk, maar deze teksten hebben vaak een verborgen agenda.”
Hoe gingen Willibrord en de andere zendelingen dan te werk? Theuws: „Willibrord was onder meer actief in het Maas-Demer-Scheldegebied, waar hij bisschop én grootgrondbezitter was. Van missionering blijkt echter weinig, maar dat kan aan de bronnen liggen. Het zou me niets verbazen als hij geen nieuwe kerken stichtte, maar alleen bestaande herdenkingsplaatsen heiligde.”
De bewoners hingen een soort doe-het-zelfchristendom aan, zegt Theuws. „Van een uniform christendom was geen sprake. De religieuze horizon reikte vóór de komst van de zendelingen veel verder dan wij denken.”
Ook mediëvist drs. Paul Noomen van de Fryske Akademy in Franeker zet vraagtekens bij het gebruik van heiligenlevens. Historici moeten volgens hem verder kijken en ook aandacht besteden aan „concrete” bronnen. „Informatie over schenkingen van grondgebied aan kloosters en stichting van kerken geven een tastbare achtergrond van het heiligenverhaal”, aldus Noomen.
Over de godsdienst van de bewoners van de Nederlanden vóór de komst van het christendom is veel minder bekend. Er zijn geen schriftelijke bronnen uit die tijd. Dr. Wijnand van der Sanden, conservator van het Drents Museum in Assen, probeert aan de hand van bodemvondsten uit het veengebied in Drenthe de religieuze handelingen van de toenmalige bewoners te verduidelijken. „We weten niet veel over de wereld achter deze voorwerpen”, erkent hij. „Wie brachten die haarvlechten of wolkluwen naar het veen? Waren het meisjes die daarmee hun entree in de wereld van de volwassenen markeerden? We weten het niet.”
Een duidelijke cultusplaats is meestal niet aan te wijzen, zegt Van der Sanden. „Mensen brachten vaak eenmalig een voorwerp naar het veen. Ze offerden bijvoorbeeld een aardewerken pot met voedsel om te danken voor agrarisch succes.”
Met de komst van het christendom in Drenthe speelt het leven van middeleeuwse plattelandbewoners zich vooral af rond de plaatselijke kerk, de kerkklok en de patroonheilige, zegt VU-archeoloog dr. Jan Kolen. Het Drentse landschap is sindsdien langzamerhand veranderd. In de vroege middeleeuwen bouwen de inwoners hun kerken nog in de vorm en de afmetingen van de traditionele houten woon-stalhuizen, maar vanaf de elfde eeuw krijgen de kerken een stenen toren. „De klokkentoren benadrukt de zichtbare en hoorbare aanwezigheid van het christendom in het Drentse landschap”, aldus de onderzoeker.
De ontwikkeling van een heidense cultusplaats naar een christelijke kerk verloopt ook elders in het land geleidelijk. Prof. dr. Nico Roymans en dr. Ton Derks illustreren dit aan de hand van overblijfselen in het Gelderse Elst, waar de huidige kerk is gebouwd op de plaats waar in de Romeinse tijd een tempel stond van de god Hercules-Magusanus.
Zette het christendom de oude rituelen voort? Volgens Derks is dat niet het geval. „Er is geen sprake van rituele continuering. Wel sloot het christendom bewust aan bij het Romeinse verleden.”