„Een gebakje? Dan meer gas geven”
Hiske Rodenburg (32) heeft diabetes. Geen suikerziekte, want dat bevestigt te veel het vooroordeel. Voor veel mensen is het al opmerkelijk genoeg dat Rodenburg geen zieke indruk maakt, maar een fulltime baan heeft op het kantoor van het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) in Diemen. Daarnaast is ze voorzitter van de nieuwe werkgroep Diactief van de Diabetes Vereniging Nederland (DVN).
Deze werkgroep is in het leven geroepen voor mensen met diabetes in de leeftijd van 25 tot 50 jaar. Morgen zal de groep zich presenteren op de viering van het 60-jarig jubileum van de DVN in de RAI in Amsterdam.
De meeste mensen denken bij diabetes volgens Rodenburg aan oude mensen die ziek in een rolstoel zitten en een streng dieet moeten volgen. „Dat beeld klopt maar ten dele. Als voorzitter van Diactief kom ik genoeg mensen tegen die echt last hebben van hun ziekte, maar de meesten leiden een gewoon leven. Het is vooral zaak dat je op regelmatige tijden eet. Dat is even belangrijk als wát je eet.”
Mensen die op oudere leeftijd diabetes krijgen, hebben meestal diabetes type 2. Bij dat type maakt het lichaam nog wel insuline aan, maar niet voldoende. De lichaamscellen worden met dat type ongevoelig voor insulineopname.
Type 1 ontstaat op jongere leeftijd. Normaal gesproken maken bepaalde cellen in het lichaam insuline aan. Die cellen -de zogenaamde eilandjes van Langerhans- bevinden zich in de alvleesklier. Bij mensen met type 1-diabetes zijn deze cellen vernietigd door het eigen afweersysteem. De alvleesklier maakt dan helemaal geen insuline meer aan. „Heb je geen insuline, dan blijft de glucose in je bloed zitten en krijg je geen energie, omdat je glucose niet naar je spieren kan.”
Rodenburg heeft sinds haar veertiende diabetes type 1. „Ik was zo ziek dat ik blij was dat ik naar het ziekenhuis kon. Al dagen had ik enorme dorst en moest ook heel veel plassen. In enkele weken viel ik 11 kilo af. De huisarts dacht eerst aan Pfeiffer, maar uit onderzoek bleek dat er veel glucose in mijn urine zat. Dat betekende diabetes. Hoe ingrijpend de aandoening is, merkte ik pas toen ik weer naar huis mocht. Twee keer per dag insuline spuiten, is een zware verstoring van je levenspatroon.”
Type 1 is volgens Rodenburg niet ernstiger dan type 2. Bij beide typen moet je op een andere manier je leven inrichten. Type 1 ontstaat meestal voor je veertigste, type 2 is ouderdomssuiker en ontstaat ongeveer vanaf veertigjarige leeftijd. „Wellicht is het op die leeftijd gemakkelijker om je leven aan te passen. Als tiener in de puberteit wil je juist alles doen wat je klasgenoten ook doen. Dat kan wat meer strubbelingen opleveren.”
Vroeger was suikerconsumptie voor diabetespatiënten uit den boze. Tegenwoordig mogen type 1-patiënten eigenlijk alles eten. Rodenburg: „Door extra insuline in te spuiten, kun je tot een beperkte hoogte alles compenseren. Om grip op mijn gezondheid te houden, eet ik zo regelmatig mogelijk. Dus bij het ontbijt bijvoorbeeld altijd twee boterhammen, tussendoor een banaan, bij de lunch drie boterhammen en even later een appel en ’s avonds avondeten. Als ik me daaraan houd, weet ik precies hoeveel insuline ik nodig heb. Voor mijn eigen gemak ben ik dus redelijk streng voor mezelf. Eet ik op een dag een gebakje, dan moet ik meer insuline spuiten. Daarvoor heb ik een pompje dat met een slangetje onder de huid vastzit. Met dat pompje moet ik dus een beetje extra gas geven.”
Rodenburg zit niet te tobben over haar ziekte. „Ik voel me gezond, al ziet een ander mij misschien vooral als patiënt. Natuurlijk heb je die pomp en om de zo veel dagen moet je die verschonen. Dat is lastig. Soms heb ik het er wel moeilijk mee. Je moet steeds weten waar je mee bezig bent.”
Gemiddeld twee keer per week word ik ’s nachts wakker en dan merk ik dat ik een te laag bloedsuikergehalte hebt. Dat kost een paar uur van je slaap en dan moet je iets innemen waar veel suiker in zit. Dat hoort er gewoon bij. Ik ga dan de volgende dag wel gewoon werken. Je wordt hard voor jezelf.”
„De mogelijke complicaties in de toekomst zitten wel altijd in m’n achterhoofd. Ik heb nu alleen aan mijn ogen een complicatie gehad. Gelukkig is die gestabiliseerd. Verder probeer ik me geen zorgen te maken. Ik doe mijn best, meer kun je niet doen.”