Kinderen mogen niet worden geslagen
De verschrikkelijke dood van Rowena Rikkers laat zien waartoe ouders of verzorgers in staat zijn. Huiselijk geweld is de meest voorkomende vorm van geweld in de samenleving. Jelis van Leeuwen
pleit ervoor de bestrijding van alle vormen ervan hoog op de politieke agenda te plaatsen. Rowena Rikkers is dood en de advocaat van de moeder heeft in zijn „advocatenwijsheid” besloten dat het „goed” is om kennis te nemen van gedetailleerde verklaringen van haar moeder en stiefvader zoals gepubliceerd in de NRC. Het is evident een gruwelijk verhaal over een opvoedingssituatie van verwaarlozing, fysieke en psychische mishandeling resulterend in haar dood, waarin fundamentele rechten van kinderen op bescherming, veiligheid en zorg en respect voor de psychische en fysieke integriteit van Rowena zowel tijdens haar leven maar ook nog daarna ernstig zijn geschonden. Kan de dood van Rowena een keerpunt vormen om als samenleving ernst te maken met de preventie en aanpak van kindermishandeling?
Daarom is het nuttig om recente maatschappelijke en politieke discussies over een „verbod op het slaan van kinderen” terug te halen.
Op 19 maart 2002 werd het kamerdebat gevoerd over de wettelijke verankering van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Dat die verankering na dertig (!) jaar een feit is, is op zichzelf een felicitatie waard. Maar voor politieke zelfgenoegzaamheid en tevredenheid is helaas géén enkele reden. In dat debat gaf het kabinet nog eens nadrukkelijk aan dat het niet voelt voor een wettelijk verbod op het slaan van kinderen, omdat dat naar het oordeel van het kabinet reeds voldoende wettelijk vastligt in artikel 300, waarin het gaat over mishandeling. Terzijde moet worden vastgesteld dat het begrip ”kindermishandeling” als zodanig niet expliciet in artikel 300 wordt genoemd, terwijl dat mogelijk strafverzwarend zou moeten zijn.
Fysieke bestraffing
Bij de begrotingsbehandeling van Justitie in november 2001 ging het kabinet ook in op deze discussie, op initiatief van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Een wettelijk verbod op slaan vond het kabinet niet voor de hand liggen. Ook werd toen in antwoord op schriftelijke vragen gesteld dat „de symbolische werking (van een verbod) contraproductief zou kunnen blijken, omdat hier een norm wordt beschreven die niet handhaafbaar is.” Wel was het kabinet toen van mening „dat het effectiever lijkt als (ook) overheidsorganisaties in het beleid en in hun contacten met opvoeders stelselmatig en eenduidig de norm uitdragen dat fysieke bestraffing van kinderen in onze samenleving afkeuring verdient.” Dat was een nieuw en helder geluid voor alle opvoeders, zeker in een multiculturele samenleving!
In het debat op 19 maart 2002 bracht het kabinet gradaties aan in mishandeling: de pedagogische tik, fysieke correctie (billenkoek) en fysieke bestraffing, waarvan de eerste twee vormen door het kabinet worden toegestaan. Naar fysieke bestraffing wil het kabinet onderzoek laten doen, naar de vraag wat wel en niet kan. De vraag is of het kabinet als het gaat om de preventie en bestrijding van kindermishandeling, niets beters heeft te doen dan dit soort onderzoek te laten verrichten. Gaat de overheid op basis van onderzoek een soort keurmerk voor acceptabel fysiek straffen ontwikkelen en introduceren?
Spreuken
Fysieke bestraffing wordt al in de Bijbel beschreven. In de Statenvertaling in het boek Spreuken (13:24) wordt in feite voor het eerst over het zogenaamde ’tuchtigingsrecht’ van ouders gesproken. „Maak aan uw kinderen duidelijk, hoe goed en nodig de bestraffingen voor hen zijn en hoe nuttig voor hun ziel. De Heere gebiedt ouders immers de roede te gebruiken en te bestraffen (…) Die de roede inhoudt, haat zijn zoon, maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging.” Het hier gaat over ouderlijke bevoegdheid tot slaan met een stok (roede) en derhalve, naar onze huidige pedagogische inzichten en maatstaven, over vormen van fysieke mishandeling. Die waren kennelijk toen geoorloofd om kinderen tot de orde te roepen en tot een vorm van pedagogische disciplinering en begrenzing van gedrag van kinderen te komen. De „pedagogische tik van ouders” kan zo als product van meer dan 2000 jaar beschaving als een mildere vorm worden gezien. Al dreigt steeds het gevaar dat deze vorm van fysieke correctie en fysieke disciplinering resulteert in fysieke mishandeling, wanneer gebrek aan zelfbeheersing van ouders aan de orde is.
Het door het kabinet geopperde onderzoek schept een glijbaan van discutabele verwarring, terwijl het voor de samenleving als geheel en ouders of opvoeders in het bijzonder noodzaak is om principieel als eenduidige norm uit te dragen dat slaan, fysieke correcties, fysieke bestraffing en mishandeling van kinderen fundamenteel in strijd zijn met respect, waardigheid en (fysieke) integriteit van kinderen. We weten genoegzaam dat onmacht van ouders op basis van hun persoonlijke geschiedenis, gebrek aan (elementaire) kennis over ontwikkeling van kinderen, gebrek aan opvoedingsvaardigheden en culturele verschillen vaak een belangrijke voedingsbodem kunnen vormen voor verwaarlozing, slaan en andere vormen van mishandeling.
Norm stellen
Waarom durft het kabinet het niet aan om namens de samenleving ouders of opvoeders van kinderen een minimale wettelijke norm voor te houden, gericht op een respectvolle bejegening en opvoeding van kinderen? In Zweden is zo’n norm al in 1979, ver voor het VN-verdrag van 1989 inzake de Rechten van het Kind, geformuleerd: „Kinderen hebben recht op zorg, veiligheid en bescherming. Kinderen moeten worden behandeld met respect voor hun persoon en individualiteit en mogen niet worden onderworpen aan fysieke straf of enige andere schadelijke of vernederende behandeling.”
Vergelijkbare wetgeving is er in Finland (1983) Noorwegen (1987) Cyprus (1994) Denemarken (1997) Kroatië (1998) Israël en Duitsland (2000). Het moet een teken van elementaire beschaving zijn als in het Burgerlijk Wetboek art. 247 -dus in het familierecht en níet in het strafrecht!- waar het gaat over de rechten en plichten van ouders, een vergelijkbare meer ’gebiedende’ dan ’verbiedende’ norm staat.
Het zou een regering sieren als zij haar politieke (en morele) verantwoordelijkheid op dit punt durfde te nemen - zeker wanneer er per jaar circa vijftig doden vallen door kindermishandeling en circa zeventig doden door geweld van (ex-)partners ten opzichte van elkaar- om álles in het werk te stellen om tot een substantiële vermindering te komen. De samenleving wordt op haar wenken bediend.
De op 12 april 2002 vastgestelde kabinetsnotitie ”Privé geweld Publieke zaak” is mogelijk het begin van een keerpunt in het denken van achtereenvolgende kabinetten, waar die nota stelt dat „huiselijk geweld (kindermishandeling, vrouwenmishandeling, ouder(en)mishandeling, JvL) de meest voorkomende geweldsvorm in onze samenleving is. Bij geen enkele geweldsvorm vallen zo veel slachtoffers als bij huiselijk geweld. Een substantiële afname van het geweld in onze samenleving kan alleen gerealiseerd worden als geweld in de privé-sfeer krachtig wordt aangepakt. Bij discussies over veiligheid in onze samenleving moet het daarom niet alleen over geweld in de publieke ruimte gaan maar ook over geweld in de privé-sfeer.”
Bedrogen
Wie dacht in die nota wel iets te vinden over een verbod op slaan en mishandeling van kinderen als normatief signaal komt helaas bedrogen uit. Volgens de nota en de maatregelen die nodig zijn -waarover een volgend kabinet moet beslissen- zijn de kosten 4 miljoen euro op jaarbasis. Die investeringen staan helaas in schril contrast met politieke aandacht en investeringen in publieke veiligheid als het gaat om doden door de legionellabacterie, vuurwerkdoden, meningitisdoden, verkeersdoden en doden door zogenoemd zinloos geweld.
In de talmoed staat geschreven dat wie één kind redt, het worde hem aangerekend alsof hij de wereld heeft gered. Er valt -juist ook politiek- nog een wereld te redden als het gaat om het bestrijden van álle vormen van huiselijk geweld. Het minste wat politieke partijen moeten doen die een kabinet gaan vormen, is zorgen dat dit onderwerp in een regeerakkoord politieke prioriteit toekent aan deze problematiek. Preventie en aanpak van privé-geweld is in feite nú investeren om later repressief optreden tegen (jeugd)criminaliteit tegen te gaan.
De auteur is kandidaat-Tweede-Kamerlid GroenLinks.