Nieuw ontslagrecht
In het blad Sociaal Recht (2005-2) nam de rekenmeester van het arbeidsrecht, mr. C. G. Scholtens, het op zich handvatten aan te reiken voor de herziening van ons ontslagrecht. De rechtspraktijk wacht op dit moment met spanning op een standpunt van de regering inzake een commissie advies uit 2000 over de nieuwe inrichting van ons ontslagstelsel.
Het ontslagstelsel in ons land is vaak bekritiseerd. Het is in zijn totaliteit gecompliceerd, duur en niet echt flexibel. Hoewel ontslagprocedures in verhouding met andere civiele procedures kort zijn, bestaat in een aantal gevallen het risico dat het ontslag zelf wordt gevolgd door langslepende en kostbare procedures over de centen, waardoor partijen lang in onzekerheid verkeren over hun positie. Scholtens berekent aan de hand van een aantal voorbeelden dat „eenvoudige ontslagprocedures de werkgever gemiddeld in een neutrale situatie minimaal ongeveer 13,13 maandsalarissen (sic!) kosten.” Dit is schrikbarend, alhoewel een steekproef uit de eigen praktijk toch wel een lager gemiddelde oplevert. Hoe dan ook, ik geef direct toe dat het Nederlandse ontslagstelsel duur is en niet alleen omdat veel werkgevers iedere euro al te veel vinden.
Ons ontslagrecht heeft als gevolg van historische ontwikkelingen een dubbel karakter. Werkgevers kunnen enerzijds het CWI vragen om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen en anderzijds zich tot de kantonrechter wenden. Beide wegen kennen belangrijke voor- en nadelen. Het duale karakter wordt niet alleen veroorzaakt door de keuze uit deze twee sporen, maar ook doordat de werknemer na verleende toestemming van het CWI dit kan laten toetsen door de rechter. Ons stelsel kent dus een preventieve en een repressieve toets. De vraag naar de ontslagvergoeding speelt daarbij doorgaans een grote rol. Het CWI kent deze vergoeding niet toe, de kantonrechter kan dit wel doen.
Bij dit alles speelt de toepassing van de werkloosheidswet voortdurend mee. Na ontslag zal een werknemer doorgaans een beroep moeten doen op een WW-uitkering om de periode tot een nieuwe baan te overbruggen. Om voor een uitkering in aanmerking te komen, mag een werknemer echter niet „verwijtbaar werkloos” zijn. Daarom zal een werknemer, ook als hij het eens is met het ontslag, altijd verweer willen voeren om zijn WW-recht veilig te stellen. Omdat dit zou leiden tot het vastlopen van het systeem, zoekt de praktijk een uitweg in de zogeheten pro-formaprocedures. Een rituele dans: partijen bereiken een akkoord over de contractbeëindiging, maar dienen toch een ontslagverzoek en een verweerschrift in, zodat de werknemer kan aantonen dat hij verweer heeft gevoerd. De inhoud van deze stukken wordt in overleg geredigeerd en bestaat uit een neutrale omschrijving. Een zitting vindt niet plaats; de rechter geeft blindelings een beschikking af waarin conform het verzoek van partijen wordt ontbonden zonder dat de werknemer verwijt valt te maken.
Het probleem is dat ieder aspect van het ontslagstelsel dusdanig nauw met het andere is verbonden dat maatregelen en voorstellen om wijzigingen aan te brengen al sinds vijftig jaar zonder resultaat zijn gebleven. Ieder voorstel vanuit politiek of wetenschap dat slechts betrekking heeft op herziening van een deel van het stelsel, is slechts een verplaatsing van het probleem. Scholtens vergelijkt het met het plakken van een versleten fietsband; het ene gat dichten leidt tot het openspringen van het andere. Een goed voorbeeld is de voorgestelde maatregel van minister De Geus om de ontslagvergoeding te verrekenen met de WW-uitkering. Dit lijkt een bezuiniging op WW-gebied, maar verplaatst het probleem slechts naar het bedrijfsleven. Werknemers zullen zich gedwongen voelen inhoudelijk verweer tegen ieder ontslag te gaan voeren, ook als dit voorshands zinloos is.
Dit zal overbelasting van het rechterlijk apparaat meebrengen die de besparing op WW terrein teniet zal doen - hoe moeilijker de ingang in de WW, hoe moeilijker ook de uitgang bij de werkgever. Kortom, willen we een ander ontslagstelsel, dan moet er een totaalaanpak komen. Daartoe zullen een aantal wezenlijke keuzes moeten worden gemaakt. Willen we een toetsing van het ontslag voordat het wordt gegeven, of alleen nadat het is gegeven? Willen we een ontslagvergoeding als automatisme inbouwen? Komt een werknemer automatisch in de WW of moet er eerst worden getoetst op verwijtbaarheid?
De keuzes zullen deels bepaald worden door principiële argumenten met betrekking tot de gewenste rechtsbescherming voor werknemers, maar voor een deel ook door financiële motieven. Scholtens vindt dat het tijd wordt voor het maken van keuzes. Of het daarbij ook echt goedkoper zal worden voor de ondernemer mag echter worden betwijfeld. Financiële motieven zullen zeker een rol spelen bij de te maken keuzes - maar dan vooral ten voordele van de regering. Ter illustratie wordt verwezen naar de verdubbeling van de periode waarin aan zieke werknemers het loon moet worden doorbetaald, ter besparing op de WAO. Ook de naderende afschaffing van de WAO leidt tot verzwaring van werkgeverslasten. Afwenteling van kosten op het bedrijfsleven lijkt derhalve een trend, die ook op dit terrein mag worden gevreesd.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten te Utrecht