Onkunde
Ach, dat er velen van zulke ellendigen en armen van de tekst, die op de naam van de Heere vertrouwen, in Nederland gevonden werden. Maar ik vrees dat ze op de meeste plaatsen in zo’n klein aantal zijn dat men ze met een lantaarn moet zoeken. Een kleine jongen zou ze kunnen opschrijven.Zien we op dat arme en ellendige volk. Wij zullen wel velen ontmoeten wanneer wij het land doorwandelen die arm en ellendig zijn naar het lichaam en nog meer die arm, blind en naakt zijn naar de ziel in hun godsdienstige staat voor de Heere. Maar er zijn er weinigen die ellendig en arm zijn in de toestand van hun ziel. Zij bekennen wel, indien hun kennis zo ver gaat, dat ze arm van geest moeten zijn om zalig te worden. Velen zijn ook blij en welgemoed over hun staat, ik meen zorgeloos en gerust. Ze verwonderen zich over de mensen die klagen dat ze zo ellendig zijn. Zij menen dat die mensen wel grotere zondaars moeten wezen dan zij, want zij weten niet van de verberging van Gods aangezicht, van bestrijdingen door de satan en wat meer is.
Die mensen kunnen altijd geloven dat God hun God is in Christus zonder te letten of er in hun in- en uitwendig gedrag blijken van de waarheid van hun geloof worden gevonden. Het is alles een bewijs dat men geen diep inzicht heeft in zijn eigen onmacht en gruwelijkheid. Het zijn mensen die een hoop plichten op elkaar stapelen en zich een schat aan gerechtigheden trachten te verzamelen.
Cornelius van Velsen, predikant te Groningen (Zeven predikatiën, 1759)