De luxe van twee opleidingen
KAMPEN - Zullen de theologische universiteiten van Apeldoorn en Kampen straks definitief samengaan? „We kunnen ons -denk ik- de luxe niet permitteren om er in de toekomst elk een zelfstandige universiteit op na te houden”, zegt prof. drs. J. A. Meijer. „Alleen op het punt van de preekkunde zijn er stevige verschillen. Maar voor de exegese en de dogmatiek bijvoorbeeld zou ik niet weten waar we wezenlijk uiteengaan. Mijn gevoel wordt in Kampen gedeeld, in Apeldoorn ligt dat wellicht iets anders.”plattekst rafelen (u20,1,0(De contacten tussen beide instellingen verlopen echter buitengewoon goed, vervolgt hij. „Ook in onze kerken moet je overigens verdere samenwerking zorgvuldig aanpakken. Onze achterban moet voluit mee kunnen gaan in dit proces. Maar ik denk wel dat in de toekomst beide opleidingen niet meer los van elkaar kunnen voortbestaan.”
Prof. Meijer neemt vrijdagavond op de vrijgemaakte synode afscheid van de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in Kampen (TUK). Hij vervulde vanaf 1987 de post van buitengewoon hoogleraar nieuwtestamentisch, hellenistisch en oudchristelijk Grieks alsmede oudchristelijk Latijn. Vanaf 1969 was hij eerst docent en daarna lector aan deze instelling geweest. De laatste jaren was hij ook docent Latijn in Apeldoorn.
Meijer (1940) groeide op in de gereformeerde kerk van Groningen. Zijn ouders gingen met de Vrijmaking van 1944 mee en kozen voor de lijn van Schilder en Greijdanus, „vooral als het ging om verbond en doop”, zegt prof. Meijer. „Kuyper was -heel begrijpelijk- in die tijd niet zo populair, pas later ben ik persoonlijk hem meer gaan waarderen. We kregen in die tijd al jong boekjes in handen waarin de bezwaren tegen de veronderstelde wedergeboorte werden uitgelegd. Bij die theorie wist je immers niet waar je aan toe was: Ben ik nu wel of niet wedergeboren? Wij stelden daartegenover dat alleen in Gods belofte vastheid te vinden is. Die belofte mochten we door het geloof aangrijpen.”
Natuurlijk, zo gaat prof. Meijer verder, gebeurt dit aangrijpen door de Geest. „Het werk van Gods Geest was in die tijd impliciet aanwezig in de beschouwingen, pas later spraken we daar meer expliciet over. Van verbondsautomatisme in de zin van: als je gereformeerd vrijgemaakt bent, zit het wel goed en hoeft er niets meer te gebeuren, heb ik weinig gemerkt. Het deel uitmaken van het verbond betekende ook naar het verbond léven. Het werk van de Heilige Geest heeft vooral in de laatste jaren nieuwe belangstelling gekregen binnen de vrijgemaakte kerken. Daar ben ik heel blij mee. Maar het gevaar is daarbij wel dat het werk van de Geest los kan komen te staan van het werk van de Vader en de Zoon.”
Meijer studeerde klassieke talen in Groningen en werd docent in dit vak aan een middelbare school in die plaats. In 1969 kwam het verzoek van de -toen nog- Theologische Hogeschool in Kampen om te helpen met het doceren van klassieke talen. Er was een vacature na de scheuring binnen de Vrijgemaakte Kerken, die leidde tot het ontstaan van de Nederlands Gereformeerde Kerken. „Ik wilde wel tijdelijk helpen, maar niet meer dan dat. Ik had het goed naar mijn zin op school. In Kampen gaf ik één dag Grieks en Latijn voor de propedeusestudenten. In 1972 belde prof. Van Bruggen. Hij wilde graag met mij praten. Ik zag de bui wel hangen, maar Van Bruggen zei: We hebben je nodig. Toen heb ik het als een zaak van geloof en roeping gezien en durfde ik niet meer nee te zeggen.”
Prof. Meijer heeft nooit spijt gehad van de keus voor Kampen. „Ik heb genoten van het werk en van het contact met de studenten, vooral ook omdat ik mentor was van de propedeuten. Ik kwam ook bij hen thuis. En hoorde dan wat hen in hun persoonlijk leven bezighield. Dat gaf een band. Vooral als je bedenkt dat in de jaren zeventig de verhoudingen nog formeel waren. Er was een forse afstand tussen docent en student. Als de docent de collegezaal binnenkwam, gingen de studenten staan en de docent zei: Mijne heren, gaat u zitten. Als een student een vraag wilde stellen, ging hij staan en knoopte hij zijn jasje dicht. Die tijden zijn gelukkig wel voorbij.”
De kennis van de oude talen is veel minder geworden, constateert de Kamper hoogleraar. „Vroeger hadden de theologiestudenten vrijwel allemaal gymnasium en lazen zij redelijk vlot Grieks en Latijn. Nu zien studenten die talen als een geweldige barricade. Komen ze na één jaar vooropleiding bij mij voor verdere studie, dan zeggen ze: Alweer die talen! Je moet ze daarom over die barricade heen helpen, je moet naast ze staan en proberen de colleges gezellig te maken. Tegenwoordig stemmen we de talencolleges af op die van de exegese, zodat studenten eerst het schriftgedeelte in de grondtekst besturen en daarna gaan exegetiseren. Dat werkt stimulerend.”
Bezorgd is prof. Meijer over het afschaffen van het Latijn in de ambtsopleiding van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). „Ik betreur het vooral omdat ik sterk het vermoeden heb dat het besluit niet genomen was als geld geen rol gespeeld had. Ook bij ons is het vak Latijn regelmatig ter discussie en de kwestie speelt zelfs in heel de wereld.
Wie echter Latijn kent, heeft een geweldige voorsprong op het leren van talen. Latijn is een moeilijke, compacte taal die de student ertoe dwingt de bedoeling erachter te leren kennen en deze in eigen woorden weer te geven. Het schept een attitude. Het gaat mij er echt niet om dat je hele teksten uit het Latijn moet kunnen vertalen, maar het is wel belangrijk dat je belangrijke passages zelfstandig kunt lezen. Tot in de achttiende eeuw werd in het Latijn geschreven, zodat het grootste deel van onze wetenschappelijke geschiedenis via deze taal loopt.”
De samenwerking van Kampen met christelijk gereformeerd Apeldoorn kreeg al vele jaren geleden gestalte op het terrein van de vooropleiding oude talen, waar een aparte docente werkt. Prof. Meijer werd acht jaar geleden gevraagd om Latijn te geven aan de theologen in Apeldoorn. „Ik vond dat erg leuk. Het is daar een ander type studenten. De studenten in Kampen waren wat vrijmoediger, maar ook in Apeldoorn heb ik ze op dit punt zien veranderen. De kerkelijke achtergrond van beide opleidingen verschilt ook. Je hebt in Apeldoorn niet alleen christelijk gereformeerden, maar ook bijvoorbeeld ’gergemmers’, zoals ze daar in de wandelgangen worden genoemd. Dat alles geeft in Apeldoorn een verschillende geloofsbeleving die ik als een verrijking heb ervaren.”
Gevraagd naar zijn plannen voor de toekomst, zegt de hoogleraar nog genoeg ideeën te hebben. Voorlopig is hij druk bezig met de afwerking van een grote klus. Binnenkort hoopt hij namelijk binnen een project van zijn collega M. te Velde, kerkhistoricus aan dezelfde universiteit, een vertaling met toelichting te publiceren van de Tweede Helvetische Confessie van de Zwitserse reformator Heinrich Bullinger. „En daarna is er nog genoeg ander werk, waarvoor ik na mijn emeritaat echt ruimte hoop te krijgen.”