„Protestanten hadden hun eigen heiligen”
De Reformatie heeft in de zestiende en zeventiende eeuw een eigen vorm van heiligenverering ontwikkeld. Heiligen waren voor protestanten niet zoals in de Rooms–Katholieke Kerk bemiddelaars tussen God en mens maar voorbeelden van een godvrezend leven. Dat betoogt de historicus J. Exalto in zijn proefschrift Gereformeerde heiligen, waarop hij woensdag aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promoveert.
Exalto breekt met de gangbare opvatting dat de protestantse kerken ten tijde van de Reformatie de verering van heiligen hebben afgeschaft. In de Nederlanden ontstond in protestantse kring een zogeheten exempeltraditie, een genre stichtelijke verhalen over navolgenswaardige figuren, aan wie visioenen, profetieën en soms ook wonderen werden toegeschreven. Dat konden oudtestamentische helden als de richter Simson en koning David zijn, maar ook eigentijdse predikers als Jodocus van Lodenstein en Theodorus à Brakel.
Exalto onderscheidt tien soorten protestantse heiligen, waaronder het bijbelse rolmodel, de martelaar, de hervormer, de predikant, de koning of stadhouder, het vrome kind en de vrome vrouw. De protestantse traditie kende ook anti–heiligen, zoals de gehate Spaanse koning Filips II.
Exempels konden volgens de promovendus diverse vormen aannemen, zoals wonderverhalen, beschrijvingen van sterfbedscènes en uitvaartpreken. Het sterfbed van voorbeeldfiguren en hun laatste woorden kwamen vaak aan de orde, omdat op een goede manier sterven zeer belangrijk werd gevonden.
De exempelliteratuur bood volgens Exalto niet alleen onderricht maar ook verstrooiing, stof tot zelfonderzoek, troost en steun in het geloof en kerkelijke propaganda.