Opinie

Apologetiek

De verdediging van het christelijk geloof kent vele uitingen. Ook een aantal recente Amerikaanse publicaties kan beschouwd worden vanuit een apologetisch gezichtspunt.

18 May 2005 08:42Gewijzigd op 14 November 2020 02:33

Het gereformeerde Calvin Theological Seminary in Grand Rapids, Michigan, publiceert tweemaal per jaar het tijdschrift Calvin Theological Journal. Het aprilnummer van 2005 (jaargang 40, nummer 1) bevat twee artikelen over Calvijn die misschien kunnen gelden als bijdragen aan de kennis van de geschiedenis van gereformeerde apologetiek.

Mirjam van Veen (VU, Amsterdam) schrijft over Calvijns kritiek op de zogenoemde libertijnen. Het artikel van Nicolaas H. Gootjes (theologische school van de Canadese Gereformeerde Kerken, Ontario) is getiteld: ”Calvijn over Epicurus en de epicureeërs. Achtergrond bij een opmerking in artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis”. Een onderlinge vergelijking van deze artikelen zou interessante vragen kunnen opleveren, maar dat pad sla ik nu niet in.

Een apologetische thematiek kan niet ontzegd worden aan het artikel van James Anderson in hetzelfde aprilnummer van Calvin Theological Journal. Anderson is promovendus aan New College in Edinburgh, Schotland. Zijn bijdrage gaat, in het vakjargon van de titel, over de epistemologische theïstische argumenten van Alvin Plantinga en Cornelius Van Til. Het artikel belicht de manier waarop de wijsgerige denkers Plantinga en Van Til het bestaan van God beargumenteerden op basis van de menselijke activiteit van het kennen.

Beide Amerikanen zijn, zoals Anderson opmerkt, afkomstig uit een „Nederlandse calvinistische traditie.” Beiden betogen, op verschillende manieren, dat van kennis welbeschouwd alleen sprake kan zijn wanneer Gods bestaan wordt aangenomen. Zij bestrijden aanhangers van uiteenlopende levensbeschouwingen die niet met God rekening houden, maar wel menen kennis te hebben.

In zekere zin kiest deze benadering de aanval als verdediging. Anderson vindt dat Van Til en Plantinga op een vergelijkbare manier mensen confronteren met moeilijkheden op het gebied van de kennisleer en dan proberen duidelijk te maken dat die moeilijkheden verdwijnen als Gods bestaan wordt aangenomen.

In zijn artikel reconstrueert Anderson hoofdlijnen van argumentaties die Van Til en Plantinga ontwikkelden. Op sommige punten zou de argumentatie iets nader onderbouwd of uitgewerkt kunnen worden. De invalshoek van Plantinga en Van Til lijkt een iets andere te zijn dan de benadering dat God vanuit de schepping kenbaar is (in de zin van bijvoorbeeld Romeinen 1).

Op internet is een ”apologie voor de gereformeerde wereldbeschouwing” te lezen die David J. Engelsma publiceerde onder de titel: ”De gereformeerde wereldbeschouwing met het oog op een godzalige cultuur”. Dit artikel is onderdeel van het aprilnummer 2005 van het Protestant Reformed Theological Journal (jaargang 38, nummer 2; www.prca.org/prtj/apr2005.htm). Wie het artikel inziet en verder op de website rondkijkt, ziet dat de Protestant Reformed Churches in 1924 zijn ontstaan na een strijd over de zogenoemde algemene genade. De thematiek en de controverse zijn een indicatie van de grote invloed die Abraham Kuyper in de Verenigde Staten in sommige kringen uitoefende. En invloedrijk is zijn leer van algemene genade nog steeds: de afwijzing van deze leer van Kuyper is nu ook beslissend voor het betoog van Engelsma. De auteur accepteert geen algemene genade in de zin van een aparte genade waarmee God een speciale bedoeling heeft en die mensen tot daden in staat stelt die God behagen.

Engelsma verdedigt de afwijzing van de algemene genade onder meer tegen de kritiek dat uit die afwijzing een geringe christelijke activiteit in de maatschappij zou volgen (zoals bijvoorbeeld Richard J. Mouw stelt). Engelsma betoogt dat een ontkenning van algemene genade niet logischerwijs wereldmijding met zich meebrengt. Wie in Christus bijzondere genade kent, kan op alle maatschappelijke terreinen die met Gods wet verenigbaar zijn actief zijn. Meer in het algemeen weerspreekt Engelsma de gedachte dat wie de algemene genade afwijst geen wereldbeschouwing zou hebben. Hij zet een „wereldbeschouwing, niet van algemene genade, maar van bijzondere genade” uiteen aan de hand van zeven kenmerken. Deze wereldbeschouwing is bijbels gefundeerd, eist een leven vanuit Jezus Christus, eert Christus in woord en daad, aanvaardt Gods wet als levensnorm, is antithetisch, ziet de christen op aarde als een pelgrim, en zijn (culturele) leven als onspectaculair naar wereldse maatstaf. Dit gaat gepaard met een godzalige levenspraktijk waarbij het lidmaatschap van een ware kerk centraal staat.

De verdienste van de schets die Engelsma van wereldbeschouwing geeft, lijkt mij vooral te liggen in zijn nadruk op een leven dat Christus eert en in het daarmee gepaard gaande verzet tegen aanpassing aan seculiere denk- en leefwijzen. Toch zijn er ook vragen te stellen. Wanneer algemene genade het dominante front wordt, zou de bijbelse en evenwichtige erkenning van Gods natuurlijke gaven, van een natuurlijke kennis van God en van een natuurlijk besef van goed en kwaad uit het zicht kunnen geraken.

Dr. Aza Goudriaan, wetenschappelijk onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte, Erasmus Universiteit Rotterdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer