Binnenland

„Oorlog mag niet naar museum van het verleden”

„Laten we zorgen dat de Tweede Wereldoorlog niet vergeten wordt in het museum van het verleden, als het vijfjarige broertje van de Tachtigjarige Oorlog.” Dat betoogde prins Willem-Alexander op Bevrijdingsdag tijdens zijn 5-meilezing in het provinciehuis van Noord-Brabant in Den Bosch. Hieronder de integrale tekst van de toespraak van de Prins van Oranje.

6 May 2005 20:28Gewijzigd op 14 November 2020 02:31
DEN BOSCH – Kroonprins Willem Alexander waarschuwde op Bevrijdingsdag dat de Tweede Wereldoorlog niet in het museum van het verleden terecht mag komen. De prins deed zijn uitspraak tijdens de 5 meilezing die hij in het Brabantse provinciehuis in Den Bos
DEN BOSCH – Kroonprins Willem Alexander waarschuwde op Bevrijdingsdag dat de Tweede Wereldoorlog niet in het museum van het verleden terecht mag komen. De prins deed zijn uitspraak tijdens de 5 meilezing die hij in het Brabantse provinciehuis in Den Bos

Vijf jaar lang…, vijf jaar lang was het venster van mijn buurman, aan de achterzijde van de tuin, verduisterd.

Ik wil met u voor een paar minuten teruggaan in de tijd, een momentopname, zestig jaar geleden. De verzetsman en journalist H. M. van Randwijk zit te werken, uitkijkend over zijn tuin. Nederland is een paar dagen bevrijd. Hij is bezig met het eerste vrije hoofdartikel in zijn tot voor kort illegale blad, het eerste waarachtig Vrij Nederland. Het wordt avond, de wind beweegt in de perenbomen, er is regen op komst, maar het zal een zachte meiregen zijn. En dan schrijft hij: „Vijf jaar lang was het venster van mijn buurman, aan de achterzijde van de tuin, verduisterd. Nu straalt het licht naar buiten en daarachter weet ik al die intieme huiselijkheid, heel die kleine geborgen wereld vol goedheid en goede degelijkheid, waaraan ons volk bekend is in de wereld en waardoor wij in de barre chaos die achter ons ligt, mede zijn staande gebleven. Daar ligt onze beperktheid en onze grootheid. Er klinkt orgelmuziek. De gedragen melodie van een oude Hollandse psalm…”

En nu zijn we zestig jaar verder, zestig jaar van vrede, van onvoorstelbare voorspoed, van technische revoluties, van televisie en internet, van globalisering en migratie. ”Goed”, ”fout”, ”links”, ”rechts”, ”katholiek”, ”protestant”, allerlei vanzelfsprekendheden zijn minder in graniet gebeiteld dan vroeger. De nationale grenzen, waarvoor toen zo bitter gevochten werd, zijn alleen nog herkenbaar aan een lichte verandering van het wegdek op een snelweg. We leven altijd nog in hetzelfde land, maar tegelijkertijd is het in die zestig jaar een ander land geworden; een land met nieuwe perspectieven.

Ik denk wel eens: Mocht ik de gezegende leeftijd van mijn grootouders bereiken, hoe zal mijn land er dan uitzien, ruim een eeuw na de Bevrijding? Het zal, vermoed ik, een integraal deel zijn van Europa, open naar de wereld. Het zal een land zijn dat de ruimte zoekt, al sinds de Middeleeuwen onze manier om economisch te overleven. Het zal, hoe dan ook, een land met vele culturen zijn. Dat is altijd de kracht van Nederland geweest, de kracht die gedurende de Tweede Wereldoorlog door het monster van de monocultuur zo op de proef werd gesteld.

Dat wil niet zeggen dat het een land zonder spanningen zal zijn. Ruimte maakt ook bang. Ruimte roept, onwillekeurig, de behoefte aan beslotenheid op. Die typisch Nederlandse paradox tussen ruimte en de behoefte aan geborgenheid zal dan ook altijd blijven bestaan.

Ik hoop en verwacht dat we in dat land, over zestig jaar, nog altijd een vijfde mei vieren. Het zal nog altijd gaan om vrede en vrijheid. Maar de invulling van dat feest zal anders zijn. Allen die de Bevrijding hebben meegemaakt, zullen dan zijn overleden. Zelfs hun kinderen zullen er vaak al niet meer zijn. Hun klein- en achterkleinkinderen zullen aan de beurt zijn om de essentie van onze Bevrijding inhoud en vorm te geven en dóór te geven. Het zal een viering worden zonder de emoties van degenen die het zelf hebben ervaren. Zonder de directe persoonlijke band met de gebeurtenissen van toen. Maar mét de overtuiging dat vrijheid het kostbaarste is wat we bezitten. Die overtuiging blijft en zal steeds worden overgeleverd aan volgende generaties. Laten we zorgen dat de Tweede Wereldoorlog niet vergeten wordt in het museum van het verleden, als het vijfjarige broertje van de Tachtigjarige Oorlog.

De wereld heeft na het einde van de Tweede Wereldoorlog nog geen dag zonder oorlog gekend. Vrede en vrijheid zijn nooit vanzelfsprekend geweest. Wij vieren onze vrijheid al zestig jaar. Voor de meeste Nederlanders van na de oorlog is vrijheid net zo gewoon als schoon water uit de kraan en droge voeten in de polder: we merken pas hoe kwetsbaar we zijn als het water uit de kraan vervuild is en de dijken op springen staan. Mijn generatie, die de oorlog niet heeft meegemaakt, viert haar vrijheid zonder ooit onvrijheid te hebben ervaren. We zijn een, in dit opzicht, niet-geteste generatie. De vrede staat als een muur om ons heen, we raken pas in paniek als het dak brandt en de muren instorten en al die vanzelfsprekendheden opeens verdwenen zijn. Wat zijn we dan waard?

Tachtig procent van de Nederlanders, zo blijkt uit het jaarlijkse onderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, maakt zich grote zorgen over de wereldvrede. Met name jongeren zien oorlog als het grootste wereldwijde probleem. Echte vrede en echte vrijheid bestaan pas, als ook die permanente angst voor oorlog en onvrijheid is verdwenen. Daar ligt vandaag onze uitdaging. Voor álle generaties, oud en jong.

De concentratiekampen en de massamoorden werden geleid door ’gewone’ mensen van vlees en bloed. Mensen kunnen onder bepaalde omstandigheden tot verschrikkelijke dingen in staat zijn. Hoe goed kennen we onszelf? De gruwelijke waarheid van de Tweede Wereldoorlog is dat dit geweld in de wereldgeschiedenis geen eenmalig incident was. Misschien wel in omvang, maar niet in aard. Het is opnieuw gebeurd, al was het niet op dezelfde schaal.

Ik denk aan de bloedtreinen in Kasjmir. Aan de slachtingen op de Balkan, in Congo en Rwanda. En nu, het gruwelijke geweld in Darfur, terwijl wij vorig jaar, tien jaar na Rwanda, de wereld plechtig beloofden dat dat nooit meer zou gebeuren. Ik stond in 2001 op een verlaten slagveld in Eritrea. Het was een Verdun in het klein: binnen achtenveertig uur waren daar tienduizend doden gevallen, golf na golf zinloos vergoten bloed. Het ging om een stuk woestijn, een grensconflict, meer niet. Ze lagen er allemaal nog, schedels, botten en uniformresten. Vanwege de mijnen durfde niemand er een stap te zetten. Het was nog maar kort daarvoor gebeurd. Leren wij, als mensheid, werkelijk wel iets?

Als we onze ogen niet sluiten, worden ook wij, relatief veilig levende Nederlanders, zo dag in,dag uit geconfronteerd met de onderdrukking en onvrijheid van anderen. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij, naar vermogen, de internationale rechtsorde blijven verdedigen. Met onze blauwhelmen, onze internationale gerechtshoven, en alles wat daarmee verbonden is. In hen zet zich de vijfde mei ook voort, tot de dag van vandaag.

De geschiedenis herhaalt zich nooit op dezelfde wijze. De resultaten mogen dan vaak op blauwdrukken uit het verleden lijken, de aanleiding en de weg erheen verschillen altijd. Daardoor dreigt telkens weer het gevaar dat wij het kwaad pas te laat herkennen en het tij niet meer kunnen keren. Dat maakt het geschiedenisonderwijs zo belangrijk, juist om die trends en signalen te leren herkennen. Dat is de waakzaamheid, die brandend moet blijven, ook en juist in onze tijd.

De jonge generaties van nu weten van bepaalde dingen veel meer dan de jonge generaties van vroeger. Maar van andere dingen weten zij minder. Er zijn nu al jongeren die verbaasd opkijken als je vertelt over het bombardement op Rotterdam, die nauwelijks weet hebben van Churchill en Roosevelt, die Johannes Post, Hannie Schaft en Gerrit van der Veen alleen kennen als namen van een straat of plantsoen. Wie de vijfde mei wil blijven vieren, zal die historische ervaring moeten kunnen meebeleven. Wie die viering wil delen met jongeren en nieuwkomers, zal hen deelgenoot moeten maken van onze geschiedenis.

We weten welke inktzwarte bladzijden het boek van onze geschiedenis bevat. We weten ook hoe we op basis van die bittere ervaringen met volle kracht hebben gewerkt aan de wederopbouw van een vrij, democratisch land waarin recht en gelijkheid heersen. Een land ingebed in een Europese omgeving waarin vrede en samenwerking centraal staan.

Iedere generatie heeft eigen, nieuwe vragen aan de geschiedenis, bekijkt de voorbije tijden met een eigen blik. Alleen al daarom zal het verhaal van de vijfde mei langzamerhand ook een andere inhoud krijgen. Morele vragen blijven altijd bestaan, die horen bij iedere vorm van geschiedschrijving. Maar tegelijk is het van het grootste belang om nauwkeurig te analyseren wat de motieven van alle partijen waren, wat hun onderlinge tegenstellingen waren, hoe de regimes in elkaar staken, hoe het mogelijk was dat zij succes hadden. Juist om herhaling te voorkomen moet je weten hoe iets ontstond, en waar het misging.

Na de Tweede Wereldoorlog is er diepgaand gezocht naar manieren om te voorkomen dat dit weer gebeurt. Tallozen hebben zich daarvoor tot het uiterste ingespannen. De Europese Unie was vanaf het allereerste begin tot de dag van vandaag een vredesproject - het was, vanuit de optiek van de oprichters, zelfs in de allereerste plaats een vredesproject. Op het vlak van de internationale rechtsorde worden steeds meer instrumenten ontworpen om in te grijpen als mensenrechten op grote schaal worden geschonden. Dat gaat moeizaam en met vallen en opstaan, maar toch staan we er wat dit betreft een stuk beter voor dan een halve eeuw geleden. Overal werken moedige mensen aan de opbouw van nieuwe samenlevingen, samenlevingen in vrijheid. Ook dat mogen we vieren.

In het geschiedenisverhaal van onze generatie treden zo langzamerhand dus andere hoofdpersonen binnen. De oorlogsverhalen van onze ouders en grootouders waren vol heroïsche figuren, mensen die werkelijk van alles durfden, en die ik tot de dag van vandaag enorm bewonder. Maar iedere volgende generatie heeft behoefte aan eigen voorbeeldfiguren. Wij hebben immers niet meer te maken met knokploegen, onderduikers, illegale kranten en vuurgevechten. Dat is onze wereld niet meer. Maar we hebben wel duizend andere problemen en dilemma’s. Ook wij moeten soms laten zien waar we staan, ook al gaan we daarmee tegen de heersende stroom in.

De eerste studenten die met bonkend hart opstonden om een protest te laten horen tegen het ontslaan van hun joodse professoren, drukkers die de moed hadden om de eerste illegale bladen op de persen te leggen, huisvrouwen die joden en illegalen als vanzelfsprekend bij hun gezin aan tafel lieten aanschuiven. Daarvoor leerde mijn vader mij een schitterend Duits woord: ”Zivilcourage”.

Er zijn helden van het verzet. Zij zijn onmisbaar als de vrijheid met voeten is getreden en moet worden heroverd. Er zijn overgangshelden, die op dramatische momenten in de geschiedenis van hun land cruciale veranderingen ten goede tot stand brengen. En er zijn ook helden in vredestijd. Zij zijn onmisbaar om de vrijheid te behouden en te versterken. Helden uit deze laatste categorie zullen wij blijvend nodig hebben en het is dan ook belangrijk diep in onszelf te kijken en te speuren naar dat kleine beetje heldenmateriaal, om ook ons eigen steentje bij te kunnen dragen.

We associëren moed meestal met gevaarlijke situaties. Situaties waarin de vrijheid in de knel is geraakt en heroverd moet worden. Maar ook een vrij, open land heeft moedige mensen nodig. Doorzetters die -ieder op hun eigen manier- de vrijheid constructief invullen en daarmee zeker stellen voor de toekomst. Met woorden, maar vooral met daden. Ouders die hun kinderen met liefde en geduld opvoeden tot vrije, verantwoordelijke burgers. Onderwijzers die hun leerlingen nieuwsgierigheid en respect voor anderen bijbrengen. Hulpverleners die mensen die lijken af te haken, er weer bij betrekken. Dienaren van de publieke zaak die de moed bezitten om te doen wat gedaan moet worden, tegen alle trends en opportunisme in. Zij zijn broodnodig voor onze toekomst in vrijheid. Want vrijheid verdient zorg en onderhoud, en een voortdurende waakzaamheid. Zivilcourage, een tijdloos, wonderschoon concept.

Willen we de vijfde mei ook voor volgende generaties levend houden, dan zullen we de betekenis van die datum moeten verbreden. Een generatiewisseling betekent het opnemen van eigen verantwoordelijkheid: er is niemand meer die voor je uitloopt, geen grootvader meer die naast je in de cockpit zit. We zullen het zelf moeten doen. Sterker nog: we zullen zelf soms die heldenrol moeten vervullen, in andere tijden, in heel andere omstandigheden, met andere risico’s. We moeten de ruimte van de 21e eeuw onder ogen zien vanuit onze eigen kracht. We hebben daarin geen keuze. We kunnen niet wegvluchten in nostalgie. We zullen zelf onze moed moeten verzamelen om de dingen te doen die gedaan moeten worden. We zijn geen toeschouwers meer, we staan nu zelf op het toneel van de geschiedenis.

„We weten het, er is een nuchterheid die spannender is dan alle romantiek”, zo besloot H. M. van Randwijk zijn stuk, op die avond nu bijna zestig jaar geleden. „Er is een geloof”, schreef hij, „dat stouter wegen zoekt dan de wildste avonturen, en een verlangen dat de kleinste dingen groot kan maken. Moge deze nuchterheid, dit verlangen en dit geloof ons deel zijn in een vrij Nederland.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer