De spanning loopt op
Over een maand vindt in Nederland een landelijk referendum plaats. Dat is een primeur. Zoiets hebben we nooit eerder gehad. De kiezer mag dan zijn oordeel geven over de nieuwe Europese grondwet.Nu zal vrijwel geen mens kennisgenomen hebben van dat meer dan 400 artikelen tellende document. En zelfs al zou een doorsnee Nederlander uit interesse of uit pure verveling dat allemaal grondig doorlezen, dan is hij na afloop waarschijnlijk nog niet veel wijzer geworden. Daarvoor zijn de zaken immers veel te gecompliceerd en veel te specialistisch.
Alle bedenkingen die men tegen een referendum hebben kan, zijn hier zo ongeveer van toepassing. De materie is veel te complex en je kunt niet kiezen uit duidelijke alternatieven.
Daar komt nog bij dat de staatsrechtelijke betekenis van het referendum onduidelijk is. Het draagt een raadgevend karakter. De officiële beslissing moet in het parlement vallen. De verschillende fracties zijn het er echter niet over eens in hoeverre ze zich door de uitslag van het referendum zullen laten leiden. Hoe groot moet de opkomst zijn en hoe duidelijk het verschil tussen voor en tegen?
Peilingen wijzen uit dat althans op dit moment slechts een derde van de kiezers van plan is op 1 juni te gaan stemmen. En de uitslag zou wel eens afwijzend kunnen zijn. Zeker wanneer enkele dagen eerder de Franse kiezers hun veto uitspreken over het grondwetsproject.
Uiteraard zegt men dat niet hardop, maar wellicht dat de drie partijen die destijds met een initiatiefvoorstel gekomen zijn om een raadgevend referendum over de Europese grondwet te houden, daar nu grote spijt van hebben. Zowel de PvdA als GroenLinks en D66 zijn immers voor de grondwet. Nu lopen ze echter het risico dat door hun toedoen de grondwet weggestemd wordt.
Overigens maakt dat dan ook wel duidelijk hoe groot de kloof is tussen de burgers en de politici als het gaat om Europa. Tegenover een overweldigende meerderheid van kamerleden die bereid is akkoord te gaan met de nieuwe Europese grondwet, staat een grote groep eurosceptische burgers. Die krijgen nu op 1 juni hun kans om zich te laten horen. Dat is ook een kant van de zaak.
Niet ten onrechte hebben veel kiezers het idee dat hun al jarenlang vanuit Brussel allerlei zaken worden opgedrongen. Of dat nu de euro is of de toetreding van Turkije.
Bij de Tweede-Kamerverkiezingen kregen Europese zaken nooit veel aandacht. Tussen de grote partijen bestond daarover immers een brede overeenstemming. Alleen in de kleine protestantse partijen en aan de uiterste linkerkant van het politieke spectrum dacht men daar echt anders over.
De nieuwe Europese grondwet brengt geen fundamentele veranderingen teweeg in de huidige gang van zaken. Wel wordt op een aantal punten de voortgaande integratie van Europa nog weer verder onderstreept. Het feit dat men spreekt van een Europese grondwet (al is dat niet de officiële naam) wijst daar ook op. Alleen staten hebben een grondwet.
De sluipende overdracht van allerlei bevoegdheden naar Brussel wordt met dit grondwettelijk verdrag niet teruggedraaid. En dat is zeker nodig. Het afstemmen van deze grondwet in Frankrijk en Nederland zou wat dat betreft een duidelijk signaal zijn.
Ondanks de onderlinge vervlechting op economisch en ander gebied, voelen de inwoners van Europa zich allereerst verbonden met hun nationale staat. Van een bovennationale Europese solidariteit is geen sprake. Er bestaat helemaal geen Europese natie.
Dat zou men zich in Brussel meer moeten realiseren. En vervolgens daar ook naar handelen. Dan is er alle reden om een andersoortig grondwettelijk verdrag te gaan opstellen.