Recht en gevoel
Een terrein van het recht dat zich in een warme belangstelling mag verheugen is het strafrecht. De achterliggende maanden lieten het ene hoogte- (of diepte)punt na het andere zien: van Hells Angels tot een scala aan moslimterroristen, zoals Mohammed B., Samir A., Jason W., Ismaël A.
Uit deze reeks springt toch wel de vrijspraak van Samir A. inzake de voorbereiding van aanslagen. Zelden bracht een uitspraak zulke expliciete reacties teweeg: Hirsi Ali barstte in tranen uit, Wilders noemde het vonnis „hemeltergend en levensgevaarlijk” en ook CDA, PvdA en VVD reageerden teleurgesteld. Om maar niet van de rest van de Nederlanders te spreken.
Los van het feit dat deze reactie alleszins voorstelbaar is, is zoiets opmerkelijk en ook wel bedenkelijk. Het overgrote deel van de mensen kende de zaak slechts uit de krant. De kritiek op de rechtbank zal toch niet voortkomen uit de veronderstelling dat zij zich ervan af heeft gemaakt. Integendeel, je mag veronderstellen dat de rechters in een zaak als deze juist uitermate zorgvuldig hun oordeel hebben gevormd. Daarbij moeten zij roeien met de riemen die de wetgever (en daarmee ook de Tweede Kamer) hun heeft verschaft. Ook rechters zitten niet te wachten op loslopende terroristen. Vanuit deze achterliggende gedachte mag je toch verwachten dat inhoudelijk op het vonnis zou zijn ingegaan in het nieuws. Daarvan was echter weinig te merken. Er was meer aandacht voor de roep om strengere straffen; in zoverre was de uitspraak toch weer koren op de molen van enkele spraakmakende politici.
Een nuancering. Niet uit ook maar enige sympathie voor Samir A. en zijn praktijken. Waar het vooral om gaat is dat de kritiek op de rechterlijke macht in dezen niet terecht is. Vooral voor ons veiligheidsgevoel is het van belang dat we erop mogen vertrouwen dat waar nodig, het „recht zijn loop zal hebben.” Berichtgeving zoals die over deze zaak plaatsvond, werkt daar weinig aan mee. Niet terecht, als je het vonnis nader bekijkt.
Bij Samir A. zijn thuis de volgende goederen aangetroffen: plattegronden en tekeningen, brochuremateriaal inzake de jihad, diskettes met propaganda, een chemische formule, ammoniak en een geluiddemper met twee patroonhouders, een nachtkijker en een kogelwerend vest.
De rechtbank stelt zich de volgende vragen: Kan worden bewezen dat verdachte deze goederen opzettelijk in zijn bezit had? Zo ja, kan vervolgens bewezen worden dat die spullen bestemd zijn voor het begaan van een misdrijf? Zo ja, kan verder dan worden bewezen dat het gaat om de door de officier van justitie ten laste gelegde misdrijven?
De rechtbank schrijft dat hij de wetgeschiedenis, de rechtspraak en de literatuur heeft bestudeerd. Daaruit blijkt volgens hem dat „het om méér moet gaan dan alleen maar gedachten en intenties van de verdachte.”
De eerste vraag wordt volmondig met ja beantwoord. Samir A. wist wat hij deed en wat hij had - met uitzondering van de chemische formule. De politie heeft slechts een doordruk op een lege bladzij gevonden, hetgeen betekent dat de bladzij waarop de formule daadwerkelijk is geschreven, verdwenen is.
Ook de tweede vraag wordt gedeeltelijk bevestigend beantwoord. Een aantal goederen kan dienen om er een misdrijf mee te plegen, enkele ook niet. Naar mijn mening tot zover nog steeds een zuiver oordeel - ik moet er althans niet aan denken op verdenking van terrorisme vastgezet te worden vanwege terpentine en ammoniak in mijn schuur.
De slotvraag wordt door de rechtbank echter negatief beantwoord. Hoewel de goederen kunnen dienen tot voorbereiding van een misdrijf, is dit in ieder geval niet het concrete misdrijf zoals door justitie ten laste gelegd. Immers, kun je met plattegronden en patroonhouders geen „moord of doodslag, brandstichting of ontploffing of de vernieling van een gebouw” bewerkstelligen. Ontploffing zou hooguit bewerkstelligd kunnen worden door het lampje in het kunststof flesje, dat ook is aangetroffen, maar uit een deskundigenrapport blijkt dat de constructie absoluut ondeugdelijk is om er ook maar iets dergelijks mee te doen.
De rechtbank is dan ook van mening dat er geen voldoende wettig bewijs (dus wel enig, maar niet genoeg) aanwezig is om verdachte te kunnen veroordelen voor het feit.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank daarmee naar mijn mening een terecht oordeel te geven. Geen kritiek op dit vonnis; integendeel blijkt daaruit dat de rechter zich terdege rekenschap heeft gegeven van de feiten en niet veel anders kon dan Samir A. op basis van de wet vrijspreken. Mocht iemand van ons ooit onverhoopt met de rechter in aanraking komen, dan hoop ik dat de behandeling even zorgvuldig zal zijn.
Onvrede over de uitspraak kan dus niet worden afgewenteld op het vonnis. Toch is het rechtsgevoel niet bevredigd. Ik kan daarop hier niet dieper ingaan, maar voorzover iemand denkt: dan passen we de wet toch aan, waarschuw ik op voorhand - wilt u daarbij niet het risico lopen ooit nog eens in de strafrechtelijke problemen te komen, let dan op de samenstelling van uw reinigingsmiddelen- en uw boekenkast.