Puriteinen inspireren reformatorischen én evangelischen
Staan de kerkelijke structuren de opbloei van het geloof in de reformatorische kerken in de weg? Dat was zaterdag tijdens een symposium over de puriteinen een van de centrale vragen.
De bijeenkomst, onder het motto ”Keeping grace amazing”, werd in Amersfoort gehouden, in het gebouw van de Guido de Brès Scholengemeenschap. Er kwamen ongeveer 120 mensen met een bevindelijk gereformeerde, evangelische of orthodox-gereformeerde achtergrond op af. Het congres was georganiseerd door opinieblad CV.Koers in samenwerking met de George Whitefield Stichting, een organisatie die het puriteinse gedachtegoed naar voren wil brengen.
Het opinieblad heeft in de afgelopen maanden een artikelenserie over een aantal puriteinen en hun relevantie voor geloof en kerkzijn gepubliceerd. De artikelen gingen over John Owen, Jonathan Edwards, George Whitefield, Charles Haddon Spurgeon, Martin Lloyd-Jones, J. I. Packer en Tim Keller. Zowel reformatorische als evangelische christenen beroepen zich op de puriteinen. De vraag die zaterdag aan de orde kwam, was wat beide groeperingen vergeten hebben van hen te leren.
Dr. W. van Vlastuin, hersteld hervormd predikant te Katwijk aan Zee, noemde twee dingen die de evangelischen niet hebben opgepikt. Als eerste voerde hij het genadekarakter van het heil aan. „De prioriteit ligt bij God. Hij trekt en wij lopen Hem na. Dat is niet los te maken van de verkiezing.” Als tweede wees hij op de diepe eerbied die de puriteinen hadden voor Gods wet. „De wet is door Gods vinger geschreven op stenen platen. Puriteinse theologie zonder wet is onmogelijk.” Verder schieten naar zijn mening, vergeleken bij de puriteinen, veel evangelischen tekort in het ernst maken met de innerlijke geestelijke strijd en het eeuwigheidsperspectief.
Dr. H. Bakker, baptistenpredikant in Katwijk en docent aan de Evangelische Theologische Hogeschool (ETH) in Ede, opende een voorzichtige aanval op de structuren van de reformatorische kerken. Het presbyteriale kerkstelsel is volgens hem mede oorzaak van het gebrek aan daadkracht, bezielende leiders en missionair elan. Hiertegenover stelde hij het congregationalistische model, zoals dat door de puritein John Owen werd voorgestaan. In deze structuur draait het om de plaatselijke gemeente. Bakker vond ook dat christenen in reformatorische kerken niet genoeg aan de slag gaan met de genadegaven. „Waarom worden tijdens de kerkdiensten zo weinig mensen ingeschakeld?”
Tijdens een forumdiscussie werd over deze stellingen doorgepraat. Hieraan namen behalve de twee inleiders deel Aad Kamsteeg (CV.Koers), Maarten Klaassen, student theologie, en kerkhistorisch publicist L. J. van Valen. Volgens dr. Van Vlastuin hadden de puriteinen geen eenduidige visie op de kerkstructuur. „Rutherford was een overtuigd presbyteriaan, hij wilde er zelfs voor in de gevangenis.” L. J. van Valen viel hem daarin bij. Volgens hem dachten ook Packer en Lloyd-Jones over de structuren niet eensgezind. Hij zag het gevaar van wildgroei, verwarring en individualisme bij het congregationalistisch model. Kamsteeg voelde zich juist aangesproken door het betoog over de structuren. „Ik proefde geloofsmoed. Er is geloofsmoed nodig om kerkelijke structuren ter discussie te stellen. Er is veel te verbeteren.”
Dr. Bakker erkende dat er tekorten zijn en wees op de groeiende belangstelling voor spiritualiteit bij de evangelischen. Een sterk punt van hen is volgens hem de verbinding van het geloofsleven met het dagelijks leven, waardoor zij met de Naam van Jezus de straat op durven gaan. „De puriteinen hebben de kern van het geloof niet uit het oog verloren. Het gaat om zonde en genade en dan mag je van mij op het orgel spelen of op een gitaar.”
In zijn slotwoord vroeg J. Bol, voorzitter van de Whitefield Stichting, zich af hoe we de genade „verbazingwekkend” kunnen houden. Hij haalde de Amerikaanse puritein Richard F. Lovelace aan, die schreef: „Het aanvaarden van Christus en de mate waarin je je ieder onderdeel van de verlossing weet eigen te maken, is afhankelijk van ons besef van de heiligheid van God en ons innerlijk overtuigd zijn van de diepte van de zonde.”