Heden
God gaf Ismaël 117 jaar voordat hij stierf. Twintig jaren bood God hem de genade en de bekering aan. Maar hij wilde geen waarschuwing aannemen. Hij was een spotter en een spotter wilde hij blijven. Hij bespotte immers Izak, toen hij een kind was van zes jaar oud. Geen middelen konden hem weerhouden. Totdat hij deze stem hoorde: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit. Weg met hem, zegt God, want hij zal nooit met Mijn zoon erven.Zo nam God Saul ongeveer 35 jaar voordat hij stierf, het koningschap af (volgens de tijdrekening van Josephus). In 1 Samuël 5:29 zegt Samuël: „…omdat gij het woord des Heeren verworpen hebt, zo heeft u de Heere verworpen, dat gij geen koning over Israël zult zijn.”
Meen niet dat u dat door uw gebeden en door uw roepen „O God, wees mij genadig”, zult kunnen veranderen. Zijn raad is onveranderlijk en Zijn besluit staat vast. Tot hiertoe zijn u de genade en de barmhartigheid aangeboden. Indien u die omhelsd had, zo mocht u genade gevonden hebben. God gaf Ezau niet de zegen, terwijl hij die met tranen zocht. Maar hij jaagde, toen God riep. Toen hij de bekering met ernst, ja met tranen zocht, kon hij die niet vinden. Nu, als God de verachting van tijdelijke zegeningen zo streng straft, hoe zal Hij u dan straffen indien u de aanbiedingen van genade veracht?
W. Fenner, predikant te Rochford (Het grote gevaar van uitstel der bekering, 1661)