„Overheid moet strengere aandeelhouder worden”
De overheid gaat als aandeelhouder de beloning van topbestuurders van (semi-) publieke organisaties strenger volgen. Minister De Geus van Sociale Zaken stelde maandagavond na een overleg met de gemeenten en provincies die aandeelhouder zijn van energiebedrijven Essent en Nuon, dat topbestuurders in het publieke domein op scherpere criteria moeten worden afgerekend.
Volgens de bewindsman schieten de gedragsregels voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals in de code Tabaksblat, tekort voor bijvoorbeeld energiebedrijven, luchthaven Schiphol en de Nederlandse Spoorwegen. „Niet alleen de winst moet hier bovenaan staan. Er moet ook gekeken worden naar klantvriendelijkheid. Deze organisaties hebben niet alleen een publieke taak, maar de luchthaven en de NS opereren vaak ook bijna alleen in de markt", aldus De Geus.
De bewindsman noemde als „eerste actiepunt" het aanpakken van bonussen. Hij wees erop dat de overheid al heeft opgetreden bij de NS. Bij de spoorwegen werd een bonus voor de bedrijfstop van 30 procent van hun salaris teruggedraaid, nadat de Staat bezwaar had aangetekend wegens onvoldoende prestaties.
De minister had de aandeelhouders van Essent (provincies Overijssel, Noord-Brabant en Limburg) en van Nuon (Gelderland, Friesland en Noord-Holland) maandag bijeengeroepen om te kijken hoe zij hun invloed kunnen uitoefenen. De afgelopen weken ontstond veel beroering nadat de inkomens van ruim acht ton van bestuursvoorzitter Boersma van Essent en Nuon-topman Van Halderen via de jaarverslagen over 2004 bekend werden.
Volgens de bewindsman is met de aandeelhouders afgesproken dat geprobeerd wordt om de trend op de lange termijn te keren, zodat de beloningen niet meer zoals nu „met enorme sprongen omhoog" gaan. De Geus wilde geen concrete grens aangeven, wanneer volgens hem salarissen en bonussen de pan uitrijzen.
De minister wilde bovendien niet vooruitlopen op de aandeelhoudersvergaderingen op 21 april van Essent en op 25 april van Nuon. Gedeputeerde P. Jansen van Overijssel stelde dat daar inderdaad vooral over de toekomst wordt gesproken. „Wat uitbetaald is, vorderen we niet terug".