Selectief geheugen
De presidenten van Litouwen en Estland wezen vorige maand de uitnodiging van Rusland af om op 9 mei in Moskou de plechtigheden bij te wonen ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de overwinning op nazi-Duitsland.
Voor Arnold Ruutel en zijn Litouwse ambtsgenoot Valdas Adamkus is die dag geen reden om feest te vieren. Weliswaar betekende 9 mei 1945 het einde van Hitler-Duitsland, maar die datum was ook het begin van de inlijving van de Baltische staten bij de Sovjet-Unie.
De Letse president Vaira Vike-Freiberga liet eerder weten wel aan de feestelijkheden deel te nemen. Hoewel ze de analyse van haar collega’s in Vilnius en Tallin deelt, wil ze Rusland „de vriendschapshand reiken.” Volgens Vike-Freiberga is het belangrijk dat de misdaden van zowel Hitler als Stalin niet worden vergeten.
De keuze van Estland en Litouwen is te begrijpen. Het past West-Europeanen, die ’slechts’ vijf jaren bezetting hebben meegemaakt, niet van de Balten te verlangen dat zij zo kort na de ’bevrijding’ feestvieren met een land dat hen zo’n vijftig jaar lang bezet hield. Een gemeenschappelijke herdenking tussen Nederland en Duitsland zou in 1955 evenmin denkbaar zijn geweest. Wat dat betreft is de keuze van Vike-Freiberga moedig.
Betreurenswaardig is echter dat het historische geheugen van de Balten erg selectief is. Als het gaat om de misdaden tegen de mensheid die zijn gepleegd tijdens de Tweede Wereldoorlog, zou het de drie Baltische landen sieren als ze de hand ook in eigen boezem staken. Want nergens onder de heerschappij van de nazi’s was de medewerking van de plaatselijke bevolking bij het uitroeien van de joden zo groot als hier.
In tegenstelling tot de situatie elders in Europa, waar joden naar concentratiekampen in Polen werden afgevoerd om daar te worden gedood, werden in het Balticum bijna alle joden ter plekke vermoord - in veel gevallen door hun eigen landgenoten. Vooral berucht werden de speciale doodseskaders die door de nazi’s waren opgezet. Eenheden als het ”Vilnius Sonderkommando” en het 12e Litouwse ”Schutzmannschaft” bataljon in Litouwen en het ”Arajs Kommando” in Letland brachten tienduizenden joden om het leven. De laatste twee eenheden werden zelfs buiten de landsgrenzen ingezet.
Verder namen locale politie-eenheden in alle drie de landen deel aan de vernietiging van plaatselijke joodse gemeenschappen, evenals fascistische groeperingen, die soms al voor de komst van de Duitsers met hun werk waren begonnen.
Na de onafhankelijkheid in 1991 van Estland, Letland en Litouwen bleef de betrokkenheid van de eigen bevolking bij de holocaust een taboeonderwerp. In veel gevallen worden degenen die de Duitsers hebben geholpen nog altijd gezien als verzetshelden, voor wie zelfs monumenten werden opgericht. Zij hadden immers de wapens opgenomen tegen de Sovjets, die in 1939 hun land hadden bezet.
Vandaar dat Letse veteranen van de Waffen-SS op 16 maart ongegeneerd hun jaarlijkse mars in Riga konden houden ter nagedachtenis aan hun gesneuvelde kameraden, dat Estland pas op 27 januari 2003 voor het eerst de slachtoffers van de holocaust herdacht en dat een groot deel van de publieke opinie in Litouwen zich tegen president Algirdas Brazauskas keerde, toen hij in 1995 tijdens een bezoek aan Israël formeel zijn verontschuldigingen aanbood.
Niet minder kwalijk is dat de Baltische autoriteiten na 1991 geen enkele moeite hebben gedaan om toen nog levende oorlogsmisdadigers als de Litouwse Aleksandras Lileikis en Kazys Gimzauskas, de Letse Konrad Kalejs en Karlis Ozols, en Evald Mikson en Harry Mannil uit Estland te berechten. Aangezien de meesten van hen niet meer leven, is een unieke kans verloren gegaan om een discussie op gang te brengen over een zeer duistere passage uit het verleden. Wellicht is 9 mei een goede aanleiding om dat debat alsnog te beginnen.