Adellijke ambachtsheer contra orthodoxe archivaris
Titel:
”Adel en Afscheiding. Bevinding en twist in een verlichte samenleving 1813-1840”
Auteur: Freek Schlingmann
Uitgeverij: GigaBoek, Heerhugowaard, 2004
ISBN 90 8548 0213
Pagina’s: 293
Prijs: € 22,50. De kerkelijke ontwikkelingen rond de Afscheiding van 1834 hebben al heel wat discussies uitgelokt en pennen in beweging gebracht. Wordt deze gebeurtenis enerzijds als een poging tot kerkreformatie beschouwd, anderzijds wordt zij ook aangemerkt als een betreurenswaardige scheuring die de vaderlandse kerk in diverse, soms elkaar bestrijdende richtingen deed uiteenvallen. Aan dit veelkleurige kerkhistorisch spectrum heeft Freek Schlingmann in zijn ”Adel en Afscheiding. Bevinding en twist in een verlichte samenleving 1813-1840” een eigensoortige nuance toegevoegd.
In de eerste hoofdstukken van zijn werk geeft de schrijver uitvoerig aandacht aan de voorafgaande nationale en kerkhistorische ontwikkelingen. Hierbij passeren niet alleen de godsdiensttwisten uit de zeventiende eeuw, maar ook bepaalde verschijnselen uit de eeuw van de Verlichting de revue.
Teneinde een duidelijk beeld van de kerkelijke ontwikkeling in deze periode te schetsen heeft de schrijver deze geplaatst tegen de achtergrond van de streek rond het Utrechtse dorp Oud-Loosdrecht. De geografische ligging op het grensvlak van de twee provincies Zuid-Holland en Utrecht speelt hierbij een belangrijke rol. Schlingmanns geschiedschrijving concentreert zich voor een niet onbelangrijk deel rond de lokale ambachtsheer Paul Strick van Linschoten.
Aangezien deze bij het beroepen van predikanten het recht van approbatie bezat en hij niet op ’zware’ dominees was gesteld, was de komst van een orthodoxe predikant uitgesloten. Zijn patriottische sympathieën leidden bij de Pruisische inval van 1787 tot zijn verbanning. Na de Bataafse revolutie in 1795 werd hij afgevaardigd naar de Nationale Vergadering en vervolgens gepromoveerd tot gezant te Württemberg. Herhaalde malen komt deze goed onderlegde adellijke ambachtsheer tijdens deze geschiedschrijving aan het woord.
Als tegenwicht voor deze uitgesproken vertegenwoordiger van de Verlichting fungeert bij Schlingmann de „orthodox-gereformeerde archivaris van koning Willem I”, Groen van Prinsterer, onze eminente staatsman en historicus. Aan beide in zekere zin tegenover elkaar staande figuren, Groen en Van Linschoten, heeft de schrijver veel van zijn historisch materiaal ontleend.
Dit geeft aan zijn geschiedschrijving een zekere tweesporigheid. Wanneer de schrijver bijvoorbeeld opmerkt dat „de zes vaders van de Afscheiding” tezamen met het Reveil het „zaad der partijzucht” hebben gezaaid krijgt de gedachtewereld van Van Linschoten naar onze mening meer de nadruk dan die van Groen van Prinsterer.
Aan de hier gevolgde methode is het waarschijnlijk toe te schrijven dat de geschiedbeschouwing van Schlingmann tamelijk ambivalent is. Duidelijke principiële lijnen worden bij de beoordeling van de feiten dan ook niet getrokken. Bij de calvinisten heerste volgens de auteur „de overtuiging dat er meerdere legitieme antwoorden op dezelfde vraag mogelijk zijn, hetgeen pluralisme veroorzaakte.” De veelheid aan gegevens die door de schrijver worden aangevoerd om zijn verhaal te illustreren, maken het verhaal er niet overzichtelijker door.
Aangezien dit boek geen literatuuroverzicht (en evenmin een personenregister) bevat, is enkel uit het aan het slot opgenomen uitvoerige notenapparaat af te leiden hoe de schrijver zijn stof heeft verzameld. Naast een ruimschoots gebruik van een toonaangevend werk als de ”Archiefstukken betreffende de Afscheiding” van F. L. Bos en talrijke andere werken heeft de schrijver zich overigens ook uitgebreid verdiept in het materiaal dat rijks- en lokale archieven hem hebben opgeleverd.
Schlingmann is van mening dat de lokale geschiedenis in sommige gevallen ook illustratief is voor de rest van het land. Zo legt hij bijvoorbeeld de nadruk op het feit dat in Linschoten de „Oud Gereformeerde Kerk” volgens hem „officieel werd herboren.” Bij de laatstgenoemde gebeurtenis heeft de schrijver het oog op de Algemene Vergadering, die op 5 juni 1844 te Linschoten werd gehouden. Op deze vergadering verenigden zich een tiental ”Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis” tot een voorlopig kerkverband.
„Een landelijke kerkvergadering nota bene in zijn (namelijk Strick van Linschotens) heerlijkheid, waar de leerregels uit de door hem zo gehate ’pruikenvergadering’ van Dordrecht, weer werden ondertekend”, zo constateert de schrijver. Hij voegt hier de volgende conclusie aan toe: „Zo werd op 4 juni in het huis van klompenmaker Johannes Gersie officieel de Oud-Gereformeerde Kerk herboren.”
Aan het slot van zijn verhaal worden de kerkhistorische lijnen nog even doorgetrokken naar de hedendaagse actualiteit. Dit geschiedt overigens in tamelijk confronterende zin.
De schrijver heeft in elk geval in zijn werk duidelijk aangetoond dat de recente kerkhistorie, waarin hij zich uitgebreid heeft verdiept, de liefde van zijn hart bezit. Hij beschikt over ruim voldoende kennis om zijn historisch onderzoek voort te zetten. We hopen dat dit dan geschiedt met een wat kritischer gebruikmaking van de bronnen en volgens de door Groen van Prinsterer in zijn handboek gegeven principiële uitgangspunten.
Ten slotte vermelden we nog een klein (eigen)aardigheidje. „Een nieuwe toekomst en een nieuw geluid”, dichtte Willem Bilderdijk volgens de auteur op bladzijde 261. Wij vrezen dat Gorters ”Mei” hem hier even parten heeft gespeeld.