Volgens de VN-organisatie bestaat er een kleine kans op een epidemie als een onderzoeker besmet zou raken. Volgens het Nationaal Influenza Centrum (NIC) zijn de monsters niet bij Nederlandse laboratoria terechtgekomen.

De griepvariant, H2N2, dook in 1957 op. In dat jaar kwamen in de wereld tussen de 1 miljoen en de 4 miljoen mensen om het leven door besmetting met het virus. Na 1968 verdween het virus en werd het niet meer in vaccins meegenomen. Het gevolg is dat mensen die na 1968 zijn geboren, geen antistoffen tegen het virus hebben.

Een Amerikaans bedrijf verzond de flesjes met het virus de afgelopen maanden voor diagnostiek naar de laboratoria. Bij testsetjes gaat het normaal gesproken om ’recente’ virussen. Het is niet precies duidelijk waarom het commerciële bedrijf een bijna vijftig jaar oud virus heeft verstuurd.

De leider van het griepprogramma van de WHO, Klaus Stohr, noemde de verzending „onverstandig”. „Als het virus een persoon besmet, kan het zich razendsnel verspreiden”, aldus Stohr. De WHO hoopt dat alle monsters eind deze week zijn vernietigd, maar kan dat niet garanderen. De kans bestaat dat laboratoria monsters hebben doorgestuurd.

Viroloog A. Osterhaus van het NIC stelt dat de monsters niet in Nederland terechtkwamen. „Het is slordig dat een bedrijf een virus dat zo’n grote impact kan hebben, rondstuurde. We hebben datzelfde virus ook in huis bij het NIC. Maar als we daarmee werken, worden er strikte veiligheidsmaatregelen genomen”.

De meeste monsters zijn naar laboratoria in de Verenigde Staten gestuurd. In Europa hebben hebben onderzoekscentra in België, Duitsland, Frankrijk en Italië de testflesjes ontvangen. Een laboratorium in Canada trok eind vorige maand aan de bel bij de Amerikaanse gezondheidsautoreiten en de WHO. Uit angst voor bioterrorisme zijn de verschillende laboratoria eerst op de hoogte gesteld. Pas daarna is het nieuws wereldkundig gemaakt.