„Geloofsbelijdenis is bevindelijk boekje”
„De Nederlandse geloofsbelijdenis is geen dor, schools boek. Het is geschreven op de vlucht. Het is belijden met gevaar voor eigen leven.” Zo karakteriseerde prof. dr. W. Verboom Nederlands oudste eigen belijdenisgeschrift dinsdagavond tijdens het eerste openbare college in een reeks van vijf over de Nederlandse geloofsbelijdenis.
Dr. Verbooms wens is de bronnen van het gereformeerde belijden toegankelijk maken voor een breder publiek. „Er is behoefte aan. Mensen komen uit het hele land. Ik hoop dat het thema’s zijn waarover ze verder nadenken en waaraan ze iets hebben in de kerk en in hun geloof.”
De collegereeks over de Nederlandse Geloofsbelijdenis is de vierde openbare collegeserie van dr. Verboom, bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond in Leiden. In eerdere jaren behandelde hij de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels.
Van de Nederlandse Geloofsbelijdenis bespreekt Verboom achtereenvolgens artikel 2 over de openbaring, artikel 22 over de rechtvaardiging, artikel 24 over de heiliging, artikel 36 over de overheid en artikel 37 over de wederkomst. „Dat zijn de punten waar het volgens mij in de Nederlandse geloofsbelijdenis om gaat.”
De dragende grond onder de Nederlandse geloofsbelijdenis is volgens dr. Verboom de verbondsrelatie tussen God en mens. „Het is niet zomaar een opsomming van waarheden, het zijn doorlééfde waarheden.”
Die bevindelijke toon van de relatie met Jezus Christus ziet dr. Verboom door het hele boekje heen. De grote nadruk op de overheid komt, volgens de Leidse hoogleraar, door het duidelijke signaal dat opsteller Guido de Bres (dr. Verboom: „zonder accent op de e”) in de roerige zestiende eeuw wilde afgeven: wij zijn geen oproerkraaiers zoals de wederdopers.
Met artikel 2 over de openbaring van God begon dr. Verboom zijn bespreking. Hoe kennen wij God? De Nederlandse geloofsbelijdenis noemt als bronnen de natuur en de Heilige Schrift. De eerste is volgens dr. Verboom duidelijk waar te nemen in de behoefte en het vermogen van de mens om in de geschapen werkelijkheid verwijzingen naar God te zien. „Steeds meer mensen hebben iets met religie. Het aantal atheïsten neemt, ook in een stad als Leiden, ras af.”
De geloofsbelijdenis noemt de schepping een boek. „De tekens in een boek slaan op het eerste gezicht nergens op. Totdat je ontdekt dat het letters zijn die ergens naar verwijzen. Zo wijzen de schepselen als tekenen naar hun Schepper.
Toch moeten we de mogelijkheid om God door de natuur te kennen niet te hoog aanslaan. Niet dat er met dat boek van de natuur iets mis is. Nee, wij hebben leesproblemen. Door de zonde en de verduistering van ons verstand begrijpen wij het boek van de natuur en van de geschiedenis vaak niet. Zo ontstaan allerlei verschillende godsbeelden.”
Verboom wees erop dat de geloofsbelijdenis ons eerst laat vastlopen met de godskennis uit de natuur, zodat we de Schriften nodig krijgen. „De Heilige Schrift komt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis als tweede, maar hij is de eerste. Wij hebben de Schriften nodig om Gods hand in de geschiedenis en in de natuur te kunnen zien.”
Dr. Verboom citeerde de theoloog Bavinck: „De natuur, de geschiedenis, het eigen leven en het geweten zijn sporen van de God Die wij eerder leerden kennen in Jezus Christus.”
„Als je Gods mond hebt horen spreken, ga je ook Zijn hand zien”, vulde Verboom aan. „Dát God aanwezig is, is een uitspraak die aan anderen niet te bewijzen is. Dat kun je alleen geloven.”
Dr. Verboom erkende dat bij de bespreking van Gods openbaring, niemand meer om de Duitse theoloog Karl Barth heen kan. Radicaal wees Barth de algemene openbaring, de mogelijkheid om God door de natuur te kennen, van de hand. Dr. Verboom: „Alleen door Gods Woord in Jezus Christus kennen we God. Barth heeft in de gereformeerde gezindte een slechte naam, vooral door zijn vermeende leer van de alverzoening. Maar Barth heeft ook, samen met Bonhoeffer, in nazi-Duitsland de vreselijke gevolgen zien aankomen van wat er gebeurt als mensen iets anders dan alleen Gods Woord tot bron van openbaring verheffen.”
Tegenover de Duitse christenen die Adolf Hitler als een geschenk van God zagen, stelde Barth: Alleen Jezus Christus, alleen door het Woord. „In dat licht moeten we ook de Barmer Thesen van 1934 lezen, die opgenomen zijn in de belijdenisgeschriften van de PKN.”