Premier betuigt spijt over oorlogsverleden
Tijdens de oorlogsjaren werkten Nederlandse gezagsdragers mee aan „een gruwelijk proces” om de joodse gemeenschap te laten verdwijnen. Hoewel veel Nederlanders zich in het verzet verdienstelijk hebben gemaakt, was er onder de bevolking ook sprake van „kilte, onverschilligheid en zelfs verraad.”
Dat betoogde premier Balkenende maandag tijdens een toespraak in Amsterdam ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI). Het CIDI organiseerde een congres over de toekomst van de joodse gemeenschappen in de diaspora.
Integratie kan niet zonder vertrouwen en dat vertrouwen is voor de joodse gemeenschap tijdens de oorlog „op de meest heftige wijze geschonden. Dat loopt als een kerf door onze gezamenlijke geschiedenis”, aldus de minister-president, die het als zijn „morele plicht” zag om op het CIDI-jubileum aanwezig te zijn.
Ook na de bevrijding heeft Nederland „zich van een slechte kant laten zien.” „Waar warmte nodig was, heersten regels en formaliteiten. Voor wie behoefte had aan begrip, was vaak geen belangstelling. Waar een luisterend oor zo veel had kunnen betekenen, werd vooral gepraat over het eigen leed. De overheid faalde in die eerste tijd na de oorlog bij het vinden van een humane benadering van degenen die terugkeerden. Het is goed dat te erkennen.”
In 2000 sprak de regering hierover overigens bij monde van de toenmalige premier Kok al spijt en verontschuldigingen over uit. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om joodse tegoeden en gestolen kunstwerken aan de rechtmatige eigenaars over te dragen.
Balkenende waarschuwde tegen de jodenhaat, die ook in Nederland de kop opsteekt. „We moeten niet denken dat het werk is gedaan. Waarden en normen zijn nooit vanzelfsprekend. Er is opnieuw sprake van antisemitisme. Daar moeten we ons tegen teweerstellen. Daarover mag nooit worden gezwegen.”
De premier benadrukte dat het bestaansrecht van Israël „buiten kijf staat.” Maar ook de Palestijnen moeten volgens hem de kans krijgen een levensvatbare staat op te bouwen. „Nederland wil voor beiden een reisgenoot zijn.”