Partij kan minister niet terugroepen
Dat het congres van D66 goedkeuring moest geven aan het paasakkoord om een kabinetscrisis te voorkomen, is een vreemde gang van zaken volgens het staatsrecht, stelt drs. F. A. J. Th. Kalberg.
Nadat de fractieleiders van CDA, VVD en D66 met het kabinet tot overeenstemming waren gekomen over de aanpassing van het hoofdlijnenakkoord, moest de inhoud van dit akkoord worden onderworpen aan het oordeel van het congres van D66. Immers, als het congres dit akkoord niet zou goedkeuren, zouden de bewindspersonen uit de gelederen van D66 hun ontslag aan de Koningin aanbieden.
Vanuit staatsrechtelijk oogpunt is dit binnen ons constitutionele bestel een wat vreemde figuur. Immers, ons staatsrecht kent niet de figuur van het recht van recall, dat wil zeggen het recht van de partij om een bewindspersoon uit het kabinet terug te roepen.
Die figuur is bovendien strijdig met het dualistisch karakter van ons staatsrecht. De bewindspersoon dankt zijn legitimiteit in eerste instantie aan het benoemingsbesluit van het staatshoofd. Om zich ook als bewindspersoon in het kabinet te kunnen handhaven, heeft hij het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging, inzonderheid de Tweede Kamer, nodig. Zelfs wanneer hij niet meer het vertrouwen van zijn fractie geniet, behoeft hij nog niet af te treden, zolang hij nog het vertrouwen heeft van de meerderheid van de Tweede Kamer.
Geen conflict
In de media is gesteld dat, nu het partijcongres van D66 heeft ingestemd met het zogenaamde paasakkoord, het kabinet kan doorregeren en er geen nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer behoeven plaats te vinden.
De vraag is echter of deze stellingname vanuit staatsrechtelijk oogpunt wel juist is. Er heeft zich geen conflictsituatie voorgedaan tussen het kabinet en de Tweede Kamer. Het kabinet is ook niet door interne tweespalt in een conflictsituatie terechtgekomen. Als D66 uit de regeringscoalitie zou zijn getreden, dan betekent dat nog niet dat het kabinet hierdoor ineens was geconfronteerd met onvoldoende steun in de Tweede Kamer.
Immers, aangenomen mag worden dat zowel de LPF met acht kamerzetels als de CU en de SGP, die samen vijf kamerzetels hebben, het kabinet-Balkenende II in grote lijnen zullen blijven steunen. Dit impliceert dat wanneer D66 niet langer deel zou uitmaken van de regeringscoalitie, dit voor de minister-president nog geen reden is om aan de Koningin het ontslag van zijn kabinet aan te bieden.
In het paasakkoord is onder meer overeengekomen dat een voorstel tot herziening van de Grondwet aanhangig zal worden gemaakt, waarbij de verkiezing van de burgemeester door de kiesgerechtigde inwoners van de gemeente expliciet in de Grondwet zal worden vastgelegd. Nu heeft fractieleider Bos van de PvdA te kennen gegeven dat de PvdA, die blijkens haar program voorstander is van de verkiezing van de burgemeester door de gemeenteraad, aan die voorgenomen grondwetsherziening geen medewerking zal verlenen. Samen met GroenLinks en de SP kunnen zij in tweede lezing een dergelijke grondwetsherziening blokkeren.
Strijdig
In dit verband rijst de vraag of het niet strijdig is met de geest van onze Grondwet om een voorstel tot grondwetsherziening in te dienen, als al bij voorbaat vaststaat dat daarvoor geen voldoende parlementaire meerderheid zal worden verkregen.
Immers, de versterkte (tweederde) meerderheid in tweede lezing is voorgeschreven omdat het wenselijk wordt geacht dat een grondwetsherziening wordt gedragen door een breed draagvlak in de beide Kamers der Staten-Generaal. Uit het feit, dat vele statuten van verenigingen en dergelijke bepalen, dat wijziging slechts met versterkte meerderheid mogelijk is, valt af te leiden, dat voor veler rechtsbewustzijn het geoorloofde van een verandering der hoofdregels en waarborgen bij eenvoudige meerderheid nu juist niet evident is. Het vereiste van de versterkte meerderheid voor grondwetsherziening werd dan ook bij de algehele herziening van de Grondwet in 1983 zonder veel discussie gehandhaafd.
De auteur is gespecialiseerd in staatsrechtelijke en politieke onderwerpen.