Plofkip of trage groeier, dat is de kwestie
Dat het lot van landbouwhuisdieren veel beter kan, is een algemeen gevoelen. Tegelijkertijd moet de sector steeds meer op kostprijs concurreren. Prijzenoorlog en internationale prijsdruk lijken elke innovatie in de kiem te smoren. De consument heeft een dubbele moraal. „Zet op een goedkope kipfilet dat het dier geen welzijn heeft gekend en bomvol stresshormonen zit.”
Gezocht: ruimte voor het dier”. Dinsdagavond had in Den Haag het tweede maatschappelijk debat plaats in de serie ”Realiteit of vrome wens? De patstelling voorbij”. De deelnemers kwamen uit de landbouwsector, de landbouwwetenschappen en de supermarktwereld. Die verkoopt immers het leeuwendeel van het vlees in ons land.Volgens Jos Ramekers, voorzitter van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVV), is dierenwelzijn het meest gebaat bij convenanten die per sector worden gesloten. Zoals in Nederland de groepskalverhouderij kon worden geregeld ruim voordat de Europese wetgeving die voorschreef. Of zoals hier de scharreleieren in de supermarktschappen terechtkwamen: vooral door druk van dierenwelzijnsorganisaties. „Vernieuwing kan snel en goed, laat de sector nadenken over objectieve en zinnige beoordelingscriteria. Niet gaan zitten millimeteren over de breedte van de spleten in vloeren van varkensstallen.”
Omdat de burger en de consument niet dezelfden zijn -de eerste kiest voor dierenwelzijn, de tweede voor z’n portemonnee- is het van belang dat de aanduidingen op de producten veel duidelijker worden. „Op een pakje sigaretten staat duidelijk wat je ervan kunt krijgen”, aldus Siem Korver, directeur van Dumeco-slachterijen en wetenschapper. Dat vleesproductie louter terecht dreigt te komen in landen waar niet met dierenwelzijn wordt gerekend, is iets wat niet mag gebeuren, zegt hij. „Wees aardig voor de dieren en houd ze in Nederland.”
Dan zou er dus op de goedkope kipfilet uit Latijns-Amerika moeten staan dat het dier in zijn leven geen welzijn kende en stijf staat van de antistresshormonen? Een vraag van Helga van Veen van de Dierenbescherming. Wat Korver betreft wel. „We leven niet op een eiland, we moeten concurreren, maar we willen best het voortouw nemen bij verdere verbetering van het welzijn. We doen het nu in de varkenssector al 30 procent beter dan Europa op dit moment van ons vraagt. We lopen duidelijk voorop. We kunnen echter ook weer niet al te ver voor de muziek gaan uitlopen.”
Een grote boosdoener in dit verband is de retailsector, de supermarkt. John Oosterhuis, kwaliteitsmanager vlees, vis, gevogelte en eieren bij Albert Heijn, vindt echter dat de rol van -bijvoorbeeld- zijn supermarkt niet moet worden overdreven. „Een biokip kost een bepaald bedrag in de winkel dat is gebaseerd op de absurd hoge grondprijs in Nederland en op de hoge lonen hier. De burger zegt producten te willen uit de alternatieve dierhouderij. Dat de prijs dan wel twee of drie keer zo hoog ligt, realiseert hij zich echter niet. Tot hij in de winkel staat en de keuze maakt. Het aanbod in de winkels is er wel, maar de vraag stopt daar, vanwege de prijs.”
Volgens Oosterhuis zouden kip en consument -of kalf en consument, varken en consument- gebaat zijn bij een alternatief tussen ”gewoon” en ”bio”. „Geen plofkip, geen mestkuiken dat na zes weken turbogroei door z’n poten zakt, maar wel een trager groeiend vleeskuiken. Dat segment tussen bio en regulier zou dan 20 tot 30 procent duurder mogen zijn. Zo’n kip kunnen wij echter niet in ons eentje trekken, daaraan moeten anderen meebouwen. Dat gebeurt gelukkig al.”
Dat er hier en daar al wat gebeurt is fijn, maar niet genoeg, vindt Toine Timmermans van Agrotechnologie & Food Innovations van Wageningen Universiteit (WUR). „Kalfvlees in stukjes snijden en dat de klant als vernieuwing aanbieden is een innovatieve zonde. Productgericht innoveren gebeurt al wel volop in de tuinbouwsector. Neem de ”Tasty Tom”, een smakelijke tomaat die per gewichtseenheid al meer opbrengt dan vlees. De uitdaging ligt bij de industrie.”
Innovatie moet in alle openheid gebeuren, wat Timmermans betreft. „Help elkaar. Philips is een goed voorbeeld, heet niet voor niets het Patentagon van Eindhoven. Het bedrijf zette sámen met Douwe Egberts het Senseo-apparaat in de markt. Iedereen kent ’m, iedereen gebruikt ’m. Koffieschenken kwam op een hoger plan, de consument heeft er de meerprijs voor koffiedrinken voor over.”
In vleesindustrie en retail zou iets dergelijks moeten gebeuren. Dat daarvoor het ondernemerschap in de agrarische sector nog wel een duwtje mag krijgen en de Nederlandse eetcultuur moet worden afgestoft, lijdt geen twijfel. Van Veen: „Waarom is Wageningen geen patentkanon? Waarom hebben we nog geen Senseo-varken?”
Timmermans: „Dat ligt voor een deel aan de Nederlandse consument. In Engeland bijvoorbeeld gaan mensen echt voor de A-merken, hebben geld over voor verrassingen in de eetcultuur. Nederland is zo ver nog niet. Eten moet bij ons nog een socialere dimensie krijgen, meer met emotie verbonden raken. Dan hebben mensen vanzelf meer geld over voor nieuwe dingen, waaronder diervriendelijker alternatieven.”