Bommen zijn aspirientje tegen hoofdpijn
Vliegtuigen tegen de Twin Towers, terrorisme, islam, christendom, rijk, arm. Allemaal woorden die sinds 11 september op de een of andere manier met elkaar in verband worden gebracht. Op een vooralsnog onontwarbare manier. Toch dwingen de gebeurtenissen tot een positiekeuze, ook door hulpverleningsorganisaties. Hier in Nederland, maar vooral ook in het zuiden. In Afghanistan bijvoorbeeld. Ir. Jan Lock en Dr. Derk Vermeer doen een voorzet.
Allereerst dit. Het is helder dat de aanslagen van 11 september nadrukkelijk uit de hoek van het islamitisch fundamentalisme komen. Een fundamentalisme dat financieel kan tieren op een bodem van oliedollars, maar tegelijk draagvlak schept onder de arme massa’s in de wereld van de islam. Over macht gesproken! Een fundamentalisme dat het conflict overigens ook maar al te graag religieus duidt en verbindt met het Palestijnse conflict. De bronnen van het conflict dat op 11 september tot een gewelddadige uitbarsting kwam, liggen in een verstrengeling van religie, macht, regionale conflicten en sentimenten.
Toch willen wij ons in dit artikel concentreren op de dimensies van arm en rijk. Alleen al het feit dat het doelwit in het centrum van het kapitaalgerichte Westen stond, laat zien dat we niet zomaar om het probleem van arm en rijk heen kunnen.
Middengroep
Elk jaar publiceren de Wereldbank en de Verenigde Naties rapporten die ons de stand van zaken met betrekking tot de armoede in de wereld tonen. Een van de bekendste rapporten is het Human Development Report van de UNDP (VN-Ontwikkelingsprogramma), dat landen rangschikt op basis van een cijfer, een index voor menselijke ontwikkeling. Bijvoorbeeld inkomen, maar ook gezondheid, onderwijs en levensverwachting.
Wat valt nu op in de UNDP-lijst als het gaat om 11 september? In de top-25 komt niet één islamitisch land voor. Hongkong is met een 24e plaats het eerste niet-westerse land. Brunei, op de 32e plaats, is het eerste land met een duidelijke islamidentiteit. In de top-45 van rijke landen komen daarnaast nog Koeweit, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar voor. Veel islamitisch georiënteerde landen zitten in de middengroep, die de nummers 48 tot 126 omvat. In die groep bevinden zich zeventien landen waarvan de meerderheid van de bevolking moslim is. De groep van minst ontwikkelde landen telt, opvallend genoeg, slechts vijf typische moslimlanden.
Daarmee is niet alles gezegd. De UNDP geeft in zijn rapporten ook aan hoeveel de landen op de lijst stijgen of zakken, puur op inkomen bekeken. Wat is nu het opvallende? De moslimlanden die bij de rijke groep horen, staan op de lijst van de UNDP gemiddeld twintig plaatsen lager dan ze op grond van alleen hun inkomen verdienen. Er zijn landen die qua inkomen de toppers in de lijst evenaren, maar wat algehele ontwikkeling betreft, zoals educatie en levensverwachting, toch ergens onder aan de groep bungelen.
De moslimlanden in de middengroep zitten gemiddeld zestien posities lager dan hun inkomen doet vermoeden. De moslimlanden in de armste groep zitten er wat dat betreft minder dan twee punten naast.
Onbalans
Het betekent ook dat er in de rijke moslimlanden sprake is van grote interne tegenstellingen. In de Arabische wereld zijn er veel rijken, die er in hun leven een luxe op nahouden die vergelijkbaar is met wat je in het Westen tegenkomt. De verschillen binnen landen worden kleiner naarmate de landen armer zijn. Desondanks zien de arme massa’s de rijkdom –die door de globalisering via de media ook voor hen zichtbaar is– wel aan hun neus voorbijgaan. De verwijten van deze arme massa’s richten zich niet op ’hun’ rijken, maar op het Westen. Blijkbaar zijn ze gevoelig voor fundamentalisten in ’hun’ wereld, die de internationale tegenstellingen tussen arm en rijk religieus duiden. Intussen heeft deze fundamentalistische elite zelf toegang tot ongekende materialistische rijkdom, en laat zij het na de onbalans in eigen landen te benoemen.
Terrorisme wordt door deze rijkdom betaalbaar. Tegelijkertijd creëren ze met het bespelen van de massa’s een aanhang die letterlijk voor hen door het vuur wil gaan.
Westerse kant
Deze rangschikking van feiten doet vermoeden dat het probleem van de tegenstellingen, gevoed door fundamentalisme en manifest gemaakt in terrorisme, niet enkel en alleen opgelost wordt met de uitroeiing van netwerken rond mensen zoals Osama bin Laden.
Als er binnen en tussen landen tegenstellingen blijven in de mate waarin we ze nu kennen, zal er een voedingsbodem blijven voor terrorisme. Bommen zijn in die zin als een aspirientje tegen hoofdpijn. Als het aspirientje uitgewerkt is, komt de hoofdpijn weer op, tenzij de oorzaak van de hoofdpijn aangepakt wordt.
Het is duidelijk dat ook in het rijke noorden de tegenstelling met het arme zuiden serieus genomen moet worden. Een van de beste manieren waarop met name de Arabische wereld daarnaast kan helpen het terrorisme te bestrijden, is de verschillen binnen de eigen wereld weg te werken. En wel via het onderwijzen en het ontwikkelen van hun eigen mensen in hun eigen wereld.
Capaciteitsopbouw
Het voorgaande geeft aan welke rol hulpverleningsorganisaties –in aanvulling op het werk van overheden en multilaterale organisaties– kunnen spelen in regio’s waar ongelijkheid en politieke instabiliteit tot conflicten leiden. De laatste decennia zijn deze conflicten in toenemende mate van langdurige aard, denk aan de Balkan, Colombia, Sudan en Afghanistan. Hierdoor raken grote groepen mensen voor lange tijd op drift.
In de benadering van hulpverleningsorganisaties moet dan ook de capaciteitsopbouw en het werken aan sociale cohesie centraal staan. Dit is onmisbaar voor het bevorderen van een stabiele samenleving, en het bestrijden van potentiële bronnen van conflict.
In de vluchtelingenhulp betekent dit dat we ernaar streven vluchtelingen en ontheemden al in eigen land op te vangen. Behalve naar hulp voor de eerste opvang, wordt meteen gekeken naar de mogelijkheden voor terugkeer naar het eigen woongebied. Vermeden moet worden dat vluchtelingen zich ontwikkelen tot apathische hulpontvangers.
Een concreet voorbeeld van deze aanpak zijn de projecten die momenteel door ZOA-Vluchtelingenzorg, met steun van Woord en Daad, worden uitgevoerd in Afghanistan. Voor een deel is deze hulp gericht op Afghanen die door de aanhoudende burgeroorlog, de dreigende honger en sinds kort de Amerikaanse aanvallen, van huis en haard zijn weggetrokken. Daarnaast is de hulp gericht op de lokale bevolking. In samenwerking met Afghaanse families wordt gewerkt aan de reparatie van irrigatiekanalen en de aanleg van boomgaarden, in ruil voor voedsel. Op deze wijze werken we aan duurzame ontwikkeling en wordt voorkomen dat nog meer mensen op drift raken.
Religieuze duiding
Ten slotte is er nog een dimensie in de problematiek van 11 september die nadrukkelijk impact heeft op christelijke hulpverleningsorganisaties. Of we willen of niet, de problematiek wordt hoe dan ook (niet in de laatste plaats op initiatief van Osama bin Laden zelf) verbonden met een tegenstelling tussen moslims en de rest van de wereld. Dit roept de vraag op welke positie organisaties zoals Woord en Daad en ZOA-Vluchtelingenzorg innemen in landen waar de islam nadrukkelijk aanwezig is, zoals Afghanistan. Uitgesproken extremisten steunen we via ons werk uiteraard niet. Toch werken we daar wel voor arme moslims. Juist om te laten zien dat we in deze wereld van tegenstellingen en armoede in alle opzichten ménsen op het oog hebben. Onze daden willen getuigen van de barmhartigheid van het Evangelie. Juist daardoor laten wij zien dat het in onze ogen geen religieus conflict is.
n.a.v.De auteurs zijn respectievelijk directeur van Woord en Daad en interim-directeur van ZOA-Vluchtelingenzorg.