Paus heeft kloof met de protestantse kerken vergroot
Veel protestanten proberen de tijd dat Johannes Paulus II paus was, samen te vatten. Daarbij is er de vraag of de overleden paus in de 26 jaar van zijn pontificaat -de tijd dat hij de leider was van de Rooms-Katholieke Kerk- de kloof tussen Rome en de Reformatie verkleind heeft, of juist vergroot. Het antwoord is helder: zijn pontificaat heeft niet bijgedragen aan toenadering tussen beide groeperingen, integendeel.
Het antwoord op de vraag die hier gesteld wordt, is echter absoluut niet voor iedereen vanzelfsprekend. Vooral niet omdat Johannes Paulus II de afgelopen jaren getoond heeft dat hij op een vaardige manier met de media weet om te gaan.
Om wat meer inzicht te krijgen in het pausschap van Johannes Paulus II, is het belangrijk terug te gaan in de geschiedenis van de 20e eeuw. Het Tweede Vaticaanse Concilie in de jaren zestig gaf in veel protestantse kerken hoopvolle verwachtingen. Dit concilie werd door velen gezien als een poging van de Rooms-Katholieke Kerk om een andere kijk op zichzelf te vormen. Misschien moeten we nu echter concluderen dat de wens de vader van de gedachte was.
Dit concilie benadrukte namelijk echter onomwonden dat de kerk van Christus in haar volle existentie alleen in de Rooms-Katholieke Kerk bestaat. In de jaren direct na het concilie is al te zien dat het Vaticaan afstand neemt van de kerken van de Reformatie. Het aantal informele katholieke groepen, die meestal uit intellectuele leken bestaan, en die actief zijn in het zoeken van toenadering tot de kerken van de Reformatie en waar geprobeerd wordt veranderingen in de katholieke kerkelijke structuren door te voeren, is beslist verminderd. Dit gebrek aan ontwikkeling komt doordat deze groepen sterk gecontroleerd worden door de katholieke geestelijkheid.
De fase van openheid, die karakteristiek was voor de jaren zestig, heeft consequent een volledige terugkeer naar de vroegere tijden onmogelijk gemaakt. Hierdoor heeft de restauratie van de oude katholieke controlerende structuren in de praktijk aan betekenis verloren. Een analyse van het in 1978 begonnen pontificaat van Johannes Paulus II laat duidelijk een vastberaden en consequente voortzetting zien van deze eerder ondernomen acties, met een langdurig karakter.
Een nauwkeurige lezing van de documenten die door de paus gepubliceerd zijn -documenten van verschillend belang, varierend van encyklieken tot pastorale brieven- laat duidelijk een onderwerpskeuze en niet toevaliige accentuering zien van die elementen in de rooms-katholieke leer die traditioneel invloed kunnen hebben op spanningen tussen de Kerk van Rome en de kerken van de Reformatie. We noemen er vier.
i. De eenzijdige uitbouw van de leer over de kerk in het onderwijs van Johannes Paulus II. Op een eenduidige wijze wordt de Rooms-Katholieke Kerk begrepen als geheiligd en wel op zo’n wijze dat ze zelf heiligend is. De kerk is duidelijk zelf een instrument van verlossing in het werk van God.
ii. Traditioneel zijn er mariale elementen in de leer van de paus: een sterk uitgebouwde leer van Maria-medeverlosseres, dus als medebestaand in het verlossend werk van Christus. Men kan ook observeren dat er consequent elementen uit de Mariacultus opgenomen worden in de programma’s van reeds bestaande katholieke-protestantse contactgroepen, wat er weer voor zorgde dat dit soort ontmoetingen verworpen werden door protestanten.
iii. Versterking van de accentuering van de eucharistie als het centrum van het kerkelijk leven. Hierdoor werd de eucharistie ook een bijzonder criterium in de beoordeling van de ”waarheid” van de niet-katholieke kerken. Ware kerken zijn slechts die kerken die de eucharistie ’bezitten’ volgens het roomse verstaan. Nauw hiermee verband houdt het probleem van de ambten, dus de geldigheid van de wijdingen en ambtsbevestigingen van niet-katholieke geestelijken. Hier werden steeds de afwijkingen van de protestantse ambten, sterk benadrukt. In het verstaan van Rome zijn kerkelijke gemeenschappen die geen ’geldig’ -volgens roomse criteria- episcopaat bewaard hebben en het hiermee nauw verband houdende eucharistische geheimenis (slechts ’ware’ bisschoppen mogen ’ware’ geestelijken wijden) geen kerken in de strikte betekenis van het woord.
iv. De versterking van de positie van de bisschop van Rome, die als bedreigd wordt ervaren, die volgens de Roomse kerk op objectieve wijze het gezag heeft over de hele kerk en ook bevoegd is dit gezag uit te oefenen „in overeenstemming met de wil van God.” Dit is het terugroepen van de formule die het Eerste Vaticaanse Concilie in de 19e eeuw als verplicht stelde. Dit concilie formuleerde op dezelfde wijze het dogma van pauselijke onfeilbaarheid. In vele documenten, in het bijzonder in het Canoniek Wetboek van 1983, benadrukt Johannes Paulus II het belang van dit dogma.
Het is van belang te benadrukken dat dit proces -dus het procent van de publicaties van documenten die de Vaticaanse positie aanscherpen- stapsgewijs plaatsvond. Het is ook belangrijk te benadrukken dat dit centrale proces de activiteiten van de bisschoppen in de afzonderlijke landen stimuleerde. Zij pogen de richting die in de pauselijke en de administratieve documenten van het Vaticaan -dat zijn de documenten die door de paus ondertekend worden- gegeven wordt, in de dagelijkse praktijk te brengen van de lokale kerken. Een interessant voorbeeld is de Franse ”Nota van de Episcopale Commissie voor eenheid, aan de katholieke priesters en gelovigen, betreffende de eucharistische gastvrijheid met christenen uit de Kerken die uit de Reformatie in Frankrijk voortkomen” van 14 maart 1983.
De meeste protestantse observatoren zijn het erover eens dat de intensivering van het eigenaardige rooms-katholieke separatisme en de versterking van de positie van het traditionele, kerkelijke triomfalisme halverwege de jaren tachtig plaatsvonden. Een specifiek dieptepunt in de spanningen in de protestants-roomse contacten is de Declaratie van de Congregatie voor de Geloofsleer ”Dominus Jesus”, die in zijn uiteindelijke vorm door paus Johannes Paulus II geaccepteerd en ondertekend werd op 16 juni 2000 en gepubliceerd werd op 6 augustus 2000.
Deze declaratie benadrukt, op een manier die geen discussie toelaat, vooral door het hoofdzakelijk citeren uit oudere kerkelijke documenten, dat de kerk van Christus uitsluitend voortgezet wordt in de Rooms-Katholieke Kerk. De declaratie geeft alleen kerken die „nog niet in volledige gemeenschap zijn” met deze kerk het recht om kerk te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld de Oosters-Orthodoxe Kerken. De protestantse kerken zijn volgens deze declaratie echter geen kerken en mogen alleen nederig de naam kerkelijke gemeenschappen dragen. De „elementen van wijding” die hierin bestaan „komen voort uit de volledige genade en waarheid die enkel de Katholieke Kerk toebedeeld werd.”
Er is dus een sterke nadruk op de bewering dat er slechts één kerk van Christus bestaat, die de Rooms-Katholieke Kerk is, geregeerd door de opvolger van Petrus en door de bisschoppen die met hem in eenheid zijn. Deze nadruk maakt dat de meeste protestantse observatoren zich geen illusies maken als het gaat om de eerlijkheid van eerder gegeven „oecumenische” verzekeringen.
Het is de moeite waard om hierbij aan te tekenen dat deze declaratie de kaarten openlegt door het expliciet citeren van de historische rooms-katholieke overtuiging dat wij, protestanten, slechts dan leden kunnen worden van de kerk van Christus als we lid worden van de Rooms-Katholieke Kerk.
Het antwoord op de vraag die aan het begin van dit artikel gesteld werd of het pontificaat van Johannes Paulus II de kloof tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de kerken van de Reformatie vergroot of verkleind, heeft lijkt duidelijk. De nu overleden paus heeft niet bijgedragen tot het verkleinen van deze kloof. Integendeel.
De auteur is priester geweest in de Rooms-Katholieke Kerk in Polen en kandidaat in de Eglise Réformée de France.