„Snel tekort aan hoger opgeleiden”
Terwijl Nederland nog dagelijks kampt met stijgende werkloosheid, waarschuwt de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) voor een rap naderend tekort aan hoogopgeleiden. Voorzitter Jan van Zijl: „Wanneer werk straks niet kan worden gedaan, schaadt dit de concurrentiepositie.”
De Nederlandse arbeidsmarkt worstelt volgens de RWI-voorzitter met structurele problemen. Het adviesorgaan van de regering -waarin werknemers, werkgevers en gemeenten zitting hebben- overhandigde gisteren zijn Arbeidsmarktanalyse 2005 aan minister De Geus en staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken. De teneur is duidelijk: werkloosheid zal als gevolg van naderende vergrijzing snel omslaan in krapte op de arbeidsmarkt, vooral onder hoogopgeleiden.
De Nederlandse werkloosheid stijgt nog steeds, toch voorspelt u naderende krapte op de arbeidsmarkt. Wanneer verwacht u een keerpunt?
„Waarschijnlijk ontstaat de krapte al binnen twee jaar. De arbeidsmarkt heeft de neiging achter de feiten aan te lopen. We moeten er echter voor waken dezelfde kant op te gaan als in de jaren negentig. Tijdens flinke economische groei maakten we elkaar toen wijs dat er geen probleem was. De politiek liet echter honderdduizenden mensen aan de zijlijn staan in de bijstand of de WAO, terwijl we die juist op de arbeidsmarkt nodig hadden. Dat dreigt weer.”
Hoe ziek is de Nederlandse arbeidsmarkt?
„De groei van het arbeidsaanbod kan straks de vraag naar arbeid niet bijbenen. Kwantitatief, maar vooral kwalitatief. Door de aanstaande vergrijzing komen al snel veel banen beschikbaar, maar die vraag zal zich in toenemende mate richten op hoogopgeleiden. Productieprocessen worden ingewikkelder, waardoor er steeds meer kwaliteit wordt gevraagd van werknemers. De meeste werklozen zijn echter laagopgeleid. Er zal op korte termijn een tekort ontstaan aan werknemers met een hbo- of wo-opleiding.”
Het gemiddelde opleidingsniveau in Nederland groeit toch nog steeds?
„Er is een lange periode geweest waarin, dankzij toegenomen scholingsmogelijkheden, nieuwe generaties beter waren opgeleid dan voorgaande generaties. Die rek is er zo’n beetje uit. Daarnaast stijgt de populariteit van deeltijdwerk, met name onder hoogopgeleiden. Wanneer hier niets aan verandert, drijft dit de lonen op en vermindert het de Nederlandse concurrentiekracht. Er worden nu al veel werknemers uit Oost-Europa binnengehaald. De afgelopen twee jaar stroomden er ongeveer 45.000 Poolse arbeiders ons land binnen, drie keer zo veel als verwacht. En dit zijn geen laagopgeleide mensen, dat is een hardnekkig misverstand. Het betreft voornamelijk vakmensen.”
Wat moet er volgens u gebeuren?
„Om de vruchten van economische opgang te plukken is het, mede doordat de beroepsbevolking waarschijnlijk niet groeit, noodzakelijk de arbeidsdeelname op te krikken, vooral onder hoogopgeleide vrouwen. Er moet uit mensen worden gehaald wat erin zit. Ook moet vroegtijdig schoolverlaten nog beter worden aangepakt en zou het vmbo zijn leerlingen specifieker kunnen opleiden voor een beroep. Verder zijn het opleidingsniveau en de arbeidsdeelname onder allochtonen laag. Hier is zeker nog een kwaliteitsverbetering mogelijk. Voor de werkende beroepsbevolking is bijscholing en intern doorstromen van belang.”
In uw analyse staat dat bij „slechts” 6 procent van de echtparen met kinderen beide partners een fulltime baan hebben.
„Als voorzitter van een adviesorgaan vel ik geen waardeoordeel over keuzes die mensen individueel maken en bepleit daarom geen situatie van fulltime werkende ouders. Ik ben er zeker geen voorstander van om tegen een echtpaar te zeggen: „Werk allebei maar zes dagen per week.” Wel is het zo dat in Nederland, meer dan in welk ander land ook, de zorg voor kinderen op een wijze wordt ingevuld die leidt tot een afvlakkende arbeidsparticipatie van ouders. Uit arbeidsmarktoverwegingen is het straks verstandig om vrouwen te binden door hun flexibele werkomstandigheden aan te bieden of de kinderopvang te verbeteren. Er wordt door de overheid fors geïnvesteerd in kostbare opleidingen. Dit betaalt zich niet uit wanneer ouders niet participeren op de arbeidsmarkt. Je kunt hier als samenleving vraagtekens bij zetten.”