Drie van Breda werd kwestie door schuldgevoel
Schuldgevoel heeft ervoor gezorgd dat de besluitvorming over de Drie van Breda lang is uitgesteld. Dat meent H. Piersma, die woensdag aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde op een studie over de Duitse oorlogsmisdadigers.
De zaak van de in Nederlandse gevangenschap verblijvende Duitsers stond vanaf hun berechting eind jaren veertig tot de vrijlating van de laatste twee in 1989 in de publieke belangstelling. Volgens Piersma ging het debat over de Drie van Breda in toenemende mate over integriteit.
„De argumenten van tegenstanders van vrijlating werden gesteund door het besef dat de Nederlandse bevolking in de Tweede Wereldoorlog tekort was geschoten in de bescherming van de joodse landgenoten”, stelt Piersma vast. „Daardoor werden voorstanders van vrijlating steeds minder begrepen en durfden ministers van Justitie hun bevoegdheid tot gratieverlening niet te gebruiken.”
Nederland heeft na 1945 veel affaires gekend die hun oorsprong vonden in de Tweede Wereldoorlog. Zelden was er een kwestie die de gemoederen zo beheerste en Nederland zo diep raakte als het debat over de Drie van Breda.
Het onderzoek van Piersma gaat over de wisselwerking tussen politieke besluitvorming en maatschappelijk debat, over daders en slachtoffers en over een verleden dat niet voorbijging. Daarbij werd de begrippen ”goed” en ”fout” nieuw leven ingeblazen.
Na de Tweede Wereldoorlog werden achttien Duitse oorlogsmisdadigers in Nederland ter dood veroordeeld. Vier werden bij verstek veroordeeld en bleven ongrijpbaar, bij vijf is de doodstraf daadwerkelijk voltrokken. Bij de negen overigen zette de Nederlandse autoriteiten de doodstraf om in levenslang. In 1959/1960 werden vijf van hen vrijgelaten.
Uiteindelijk bleven vier Duitsers in Nederlandse gevangenschap over. Na de vrijlating van Lages in 1966 waren dat er drie: Aus der Fünten, Fischer en Kotälla.